Je gaat er rustig voor zitten, in je favoriete hangstoel. Het onweer boven je hoofd heeft zijn laatste klappen uitgedeeld en trekt weg naar het zuiden. De voorbeschouwing van het STVS-duo zet je op pantomime. Wat kan je gebeuren? Sprak de thuiswedstrijd van de vorige week, toen de Arena met de godenzonen zich als een UFO verhief boven de stad, niet voor zich?
Even moet je iets wegslikken, wanneer Ziyech – vroeger al je held bij Twente en nu met Bosz eindelijk tot zijn recht gekomen – gaat voor eigen succes en de bal tegen de keeper aan schiet. En – ook dat nog, die was in Amsterdam overal tegelijk – Younes de bal erop in plaats van erin legt. Maar precies op tijd doet Dolberg wat je de hele tijd al van hem verwachtte. Zie je wel, je zei het al vroeg in het seizoen: daar loopt de nieuwe Johan Cruijff. Die aanname, een paar man opzijzetten of, zoals nu, recht op de keeper af en raak, onfeilbaar. Vervolgens is het zeker om aan te zien, maar gaat het toch op je zenuwen werken dat de 0-2 uitblijft. Je weet niet, of je moet blijven zitten of niet. Tot die Franse spits het plotseling op zijn heupen krijgt. Eerst luist hij De Ligt erin, met die strafschop, en even later heeft hij ook Viergever te pakken. Geen 0-2 maar 2-1…
Het is toch nog goed gekomen, maar vraag niet hoe. Half op de vloer, als een leeggelopen skippybal, weet je nog maar één ding: Van de Beek moet mee naar Stockholm!
Wat is het toch met dat ding, dat spelletje, dat je op een gegeven moment voelt: dit overleef ik niet, ik ga kapot. Iets waarin je je helemaal verliest, als een orgasme of een huizenhoge golf in de branding van een oceaan. Als je er de volgende morgen aan terugdenkt, krijg je prompt wéér hartkloppingen.
Je kunt wel heel stoer zijn en doen alsof jij je helemaal hebt losgemaakt van je geboortegrond, dat je overal kunt aarden of zelfs geen ‘aarde’ meer nodig hebt. Maar er blijft altijd iets dat je bindt en in mijn geval is zeker ook voetbal de brug.
Mijn hele zwerversleven – op mijn tiende wilde ik al ver weg – heb ik dat met me meegedragen. En te land, ter zee en in de lucht kon ik daarmee aankomen. Je hoefde, zeker in Afrika, maar het trio Cruijff, Gullit en Van Basten te noemen of een minder gedateerde variant ten beste te geven en, met een glimlach, gingen alle ramen en deuren voor je open.
En dan te bedenken dat ik mijn hele jeugd heb volgehouden dat ik niet kon voetballen. Ik werd dus nooit opgesteld in vertegenwoordigende elftallen en hoefde, in gezelschap, niet mee te doen, als de mannen even genoeg hadden van alle gezelligheid en een balletje gingen trappen. Maar als kind was ik apetrots, wanneer ik op zondagmiddag – aan de hand van mijn vader – mee mocht naar de FC Haarlem. Voor een staanplaats of, als er iets te vieren was, op de hoofdtribune. Jaren lang volgde ik, tot in de verste oorden, de uitslagen van wedstrijden van ‘mijn’ club.
Als ik een enkele keer in de buurt kom, kijk ik of de lichtmasten er nog staan. Want dan hoor ik het gejuich en gaat mijn hart weer open.