Afl. XV: Eva’s verrassing

Na minstens een half uur is hij uitgepraat en probeert hij haar een reactie te ontlokken.

“Is bij u geen enkele melding binnengekomen over een ruzie, inbraak, geluidsoverlast of zo, in die straat waar haar salon staat? Van buren misschien of klanten.”

Verstoord kijkt ze op van het toetsenbord en zegt: “U moet wachten tot ik klaar ben. Is dit wat u ons wilde vertellen?”

“Ja,” antwoordt hij, “ik heb wel meer te zeggen, maar eerst wil ik iets van u horen.” 

Misschien wil ze niet te gauw in de bres springen voor een andere vrouw, de feiten liegen er niet om en ze moet niet denken dat hij over zich heen laat lopen. 

“Over meldingen van anderen kunnen wij geen mededelingen doen. Privacy staat bij ons hoog in het vaandel. U woont in Nederland. Dus dan moet u dat gewend zijn.” 

“Maar wat heeft dat met privacy te maken? U kunt me toch gewoon zeggen dat u weet van de zaak en er al mee bezig bent. Of gelooft u mij niet?”

Al op het moment dat hij het laatste zinnetje uitspreekt, heeft hij er spijt van. En later zal hij zich nog menigmaal afvragen waarom hij toen niet in huilen uitbarstte. Als de beste, zo niet de enige manier om de agent aan zijn kant te krijgen. 

Nu laat de agent een stilte vallen, werkt ze nog even – hoogstens een minuut – aan haar document en schakelt dan  demonstratief het apparaat uit. 

Rinus zit er verslagen bij. Steeds meer zweetdruppels gaan  vanuit zijn nek richting stuitje. De lichaamstaal van zijn gesprekspartner geeft geen enkel blijk van ongemak. Wanneer ze opstaat uit haar zetel, staat hij ook op. 

Terug bij de balie richt ze nog een keer het woord tot hem: “Gaat u rustig terug naar uw hotel. Ik heb uw gegevens. Dit proces-verbaal gaat naar de korpschef. Zodra we meer weten, hoort u van ons.”

De agent die Rinus bij aankomst aansprak staat er nog steeds. Hij kijkt naar buiten, waar het water van de zee de lagune binnenstroomt. Zou die wél met hem te doen hebben, misschien meer weten dan zijn collega maar het niet kunnen zeggen? 

Buiten grijpt de middagwarmte hem bij de keel. Zelfs een glaasje water kon er niet af, de volgende keer neemt hij een flesje mee. Het vooruitzicht dat hij Abdul onder ogen kan komen houdt hem staande bij de brug. Hij zou door kunnen lopen en weer zo’n busje aanhouden. 

Vijf minuten later, met opnieuw een spraakzame chauffeur, ontstaat vanzelf een plan B. Als de politie geen poot uitsteekt,  is hij toch zeker mans genoeg om er zelf op uit en af te gaan. Het straatje staat in zijn geheugen gegrift. Ook de weg erheen kost hem geen enkele moeite. 

Aan het pand van de salon is op het eerste zicht niets veranderd, in tweede instantie des te meer. Het papier met CLOSED aan de binnenkant is verdwenen. Hij kan nu wel goed naar binnen kijken en zoekt vergeefs een kaptafel, kast of spiegel die aan de salon herinnert. Het is een ordinaire huiskamer geworden met de meest goedkope spullen die je je maar kunt voorstellen. Rechtstreeks van de kringloop, zouden ze in Nederland zeggen. 

Geheel in strijd met zijn verwachting gaat de deur open zodra hij de klink een draai geeft en, nog gekker, hoort hij geluiden achter in het huis, waar zich de massageruimte bevond. En even later komt een jongen de kamer binnen. In een sportbroekje en op blote voeten, een jaar of tien, moeilijk te schatten. Maar hij verstaat wel Nederlands. 

Alleen thuis, zijn moeder aan het werk, ergens buitenshuis, wijst hij met zijn vinger. Bij het woord vader draait hij zijn ogen en ook de vraag hoe lang hij hier al woont, blijft onbeantwoord. 

Rinus krijgt de neiging door te lopen naar achteren, alsof hij er niet meer zo zeker van is dat dit het goede pand is. Maar hoe moet hij dat uitleggen? Het joch is midden in de kamer blijven staan en kijkt hem geduldig aan.

“Weet je wat,” zegt Rinus op vertrouwelijke toon, “ik schrijf mijn telefoonnummer op en zeg maar tegen je moeder dat ik later terugkom. Goed?”

Bij gebrek aan iets beters scheurt hij een stuk van zijn plattegrond van het eiland om de personalia op te schrijven. 

“Hoe heet jij eigenlijk?” vraagt hij ondertussen.

“Bob,” is het antwoord, snel gevolgd door: “Nee, u mag Bobbie zeggen.” 

De vraag hoe zijn moeder heet, kan Rinus niet over zijn lippen krijgen. Hij mag blij zijn dat de jongen rustig gebleven is. Als hij iets met Lisa te maken heeft, komt hij daar later wel achter. 

In de deuropening valt zijn blik meteen op het huis aan de overkant. Er staat een bord in de voortuin, op een paal. Halverwege het oversteken ziet hij wat erop staat: FOR SALE, met een telefoonnummer. 

De voorgevel is geen spat veranderd, hoewel… Pas als hij nog dichterbij komt, merkt hij dat het visitekaartje op de deurpost verdwenen is. Van angst heeft hij deze keer geen last. Zonder aarzeling klopt en bonst hij op de deur, alsof zijn leven ervan afhangt. Het enig resultaat komt, totaal onverwacht, van achteren. 

Voor hij zich heeft kunnen omdraaien, springt het beest al tegen hem op. Zijn enthousiasme is zo groot dat Rinus zijn reserves laat varen en het met beide handen beetpakt. Maar het rukt zich los en verdwijnt om de hoek van het huis. Wie weet om hem te herinneren aan de achterdeur, waar ze de vorige keer samen naar binnen gingen. 

Rinus gaat hem achterna. Het schuifraam aan de zijkant is potdicht, geen spoor van recent bezoek op het terras, een nieuw hangslot op de achterdeur. Wat zou de politie zeggen, als die kwam kijken hoe de vork in de steel zat? Of hebben ze er toch in een vroeg stadium lucht van gekregen en ingegrepen?