Ai Die Bie

Als ik terugkijk op de interviews die mij tot nu toe in Suriname geschonken zijn, dan mag ik dat van half juli met de plaatselijke  vertegenwoordiger van de Inter-American Development Bank, door kenners meestal aangeduid met de klanken Ai Die Bie, wel het meest geslaagd noemen.

Om te beginnen kwam de afspraak voor Surinaamse begrippen verbluffend snel tot stand. En er werd, afgezien van tijd en plaats, geen enkele eis vooraf aan verbonden. Dus ik stelde me, welgemoed, een hoog gezeten functionaris voor, die blij was – tussen al zijn saaie plichtplegingen door – ook eens een gewoon mens voor zich te zien. En die vooral heel veel zin had om uit de doeken te doen wat voor goeds hij allemaal voor dit land in petto had.

Mijn onderwerp was een lening van 40 miljoen dollar (US), waarvoor hij onlangs – hun foto stond in de krant – een overeenkomst had getekend met de minister van financiën. Het geld zou worden besteed aan een hervorming van de staatsbegroting, met inbegrip van het belastingsysteem.

Er was op dat moment namelijk weer een hoop gesukkel in het land rond die begroting, te meer omdat die dit jaar gekoppeld was aan de aanvaarding van een ’ontwikkelingsplan’ van 180 pagina’s voor de jaren 2017-2022 waar geen hond in de politiek een snars van begreep. Dus ik dacht: daar moeten ze bij die Ai Die Bie meer van weten.

Als geheugensteuntje had ik een levensgroot artikel van twee  krantenpagina’s bij me, waarin de ondervoorzitter van de enige politieke partij die nog over dit soort dingen nadenkt, uitlegde wat er mis is met de financiële huishouding van de (Surinaamse) staat. Maar toen ik dat in het Engels begon samen te vatten, bleek al gauw dat mijn gesprekspartner daar echt geen trek in had.

Ik hoefde alleen maar te weten, vond hij, dat in dit geval sprake was van een ‘investeringslening’ en dat zijn bank de afgelopen jaren op dit terrein al twee ‘beleidsleningen’ had verstrekt, waarmee het framework geschapen was  voor de nieuwe lening en zo voort. Toen gooide ik het maar over een andere boeg met de vraag wat hij dan had geleerd van die twee eerdere leningen. En ter verduidelijking: “Is uw geld wel aan deze regering besteed, als ze telkens dezelfde fouten maakt?”

Helaas pakte dat volkomen averechts uit. Voor mij althans. Hij fleurde daarentegen helemaal op.

“Dat is nou juist de reden,” hield hij me voor, “waarom we hier zijn: we zijn een ontwikkelingsbank en die levert een bijdrage, wanneer er problemen zijn. We lossen die niet op, maar we zijn wel hun partner!”

Ik moest ook vooral contact opnemen met de project team leader op het hoofdkantoor in Washington, want die kon me ongetwijfeld meer vertellen over the details. Even later stond ik weer op de gang.

Natuurlijk heb ik nog een aantal pertinente vragen  naar die man op het hoofdkantoor gestuurd en de vertegenwoordiger hier ter stede daarover ingelicht. Maar toen ik niets meer hoorde van wie dan ook, herinnerde ik me weer de basisles: een regering in geldnood en een schatrijke bank hebben elkaar hartstikke nodig. Als die ‘bankiers’ niet op jaarbasis genoeg geld wegzetten, doen ze het gewoon fout en vliegen ze de laan uit.