Auditief geweld

Mijn bezoek, eerder deze maand,  aan een eiland in de regio (Bonaire) heeft me gesterkt in de overtuiging dat lawaai – hoe meer decibellen hoe beter – niet domweg een kwestie is van tropische noodzaak, Caribisch erfgoed of noem maar een andere dwarsstraat. En dan heb ik het niet over zoiets als burengerucht (inderdaad meer dan  in koude landen onvermijdelijk), maar – houd je vast – over allerlei door mensen in het openbaar teweeggebrachte klanken  met als gemeenschappelijk kenmerk dat ze pijn doen aan je oren. Kortom, auditief geweld.
Natuurlijk,  je moet nooit te gauw algemene conclusies trekken, wanneer je ergens pas komt kijken. Al is het maar omdat er altijd uitzonderingen zijn en omdat je zelf ook niet graag over een kam geschoren wilt worden met mensen in wie je jezelf totaal niet herkent. Maar het verschijnsel heeft me van het begin af aan zo vaak getroffen dat ik langzamerhand geloof in een Surinaamse parafrase van het beginsel van Descartes ‘Cogito, ergo sum’, te weten ‘Sono, ergo sum’.  (Ik maak herrie, dus ik besta.)

Een recent bewijs is de metamorfose van een fris en fruitig jongmens onder de passanten uit de buurt, dat me een paar maanden geleden verraste met een prachtige langgerekte tweewieler. Vermoedelijk een verbouwde ligfiets, met een frame dat bliksemde in de zon en een hoog stuur. Als een vorst zoefde hij voorbij door de straat, af en toe zwaaiend of roepend naar bekenden.  Een lust voor het oog, want sowieso heeft elke fietser in Paramaribo mijn sympathie en dit exemplaar had nog een paar streepjes voor.
Tot ik op een gegeven moment ontdekte dat hij, op een platformpje tussen de twee (kleine) wielen, een imponerende geluidsinstallatie had gemonteerd.  En dat hij daarmee nog meer lawaai uitbraakte dan de bakken met open ramen, die vooral in het weekend poku uitbrakend langssjezen om mijn zenuwen te testen. Of de partybussen (afgedankte tweedekkers met een open bovengedeelte vol staande mensen), die niet te beroerd zijn om ook gewone woonwijken rond het centrum aan te doen. Al mijn illusies over verlichte hipsters die ook in Suriname het verschil zouden gaan maken, werden in een klap de grond in geboord.
En dat is nog maar een deel van de ellende. Naast het lawaai dat komt en gaat op de openbare weg, hebben we namelijk ook nog de herrie die zo maar kan losbarsten op privé terrein. Voor onbepaalde tijd. De autohandelaren bijvoorbeeld, die zo nodig op de taxistandplaats bij mij naast de deur hun handel moeten laten horen. Of het illegale feestlokaal daarachter, waar de ’muziek’ van tijd tot tijd wordt overstemd door een koortje van krijslachende  vrouwen, tot in de vroege uurtjes. Om maar te zwijgen van de geluidsproducenten die vanuit diverse huizen elkaar met hun  versterkers en boxen op de huid zitten, zodat de halve straat (in totaal een paar honderd meter) kan meegenieten.

De prangende vraag is voor mij telkens:  wat bezielt die gasten? Pure verveling, angst voor de stilte, een neiging om favoriete muziek uit te venten, de behoefte andere mensen te overschreeuwen, de baas te zijn? Misschien – ik wil niets uitsluiten – denken herriemakers werkelijk dat ze mij een plezier doen, dat ik sta te juichen op het balkon of een dansje doe tijdens de afwas.
Zou ik moeten accepteren dat ‘geluidsoverlast’ hier niet bestaat of dat zoiets omwille van de collectieve gemoedsrust wordt genegeerd? Het is immers een land van leven en laten leven, constant de andere kant opkijken. Daar zijn op dit gebied trouwens wel meer aanwijzingen voor. Denk maar aan de tiendaagse vuurwerkhysterie rond de jaarwisseling, die ondanks het tandenknarsen  van velen tot toeristische attractie is uitgeroepen.
Gelukkig rest me een lichtpuntje: dat het naar alle waarschijnlijkheid nog lang niet gedaan is met de financiële crisis. Want de drastische vermindering van de koopkracht heeft als onmiskenbaar gevolg dat mensen vaker hun  auto laten staan en steeds minder in staat zijn zich dure statussymbolen te  veroorloven. Waar het wanbeleid van een regering al niet goed voor is.