Het voornemen van het bestuurscollege van het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB) Nederlandse sollicitanten van de overkant te verplichten binnen een jaar na aanstelling het Papiaments onder de knie te krijgen is de omgekeerde wereld. Als er op dit gebied één dringende noodzaak bestaat, dan is het wel dat Bonairianen zelf een extra inspanning doen om zich naast hun eigen taal te bekwamen in het Nederlands. Want het kan nooit de bedoeling van de voorvechters van het Papiaments zijn geweest dat hun erfgenamen zich in die taal opsluiten en daardoor vervreemden van de wereld om zich heen.
Al jaren lang hebben politici in en buiten opeenvolgende bestuurscolleges nagelaten een begin te maken met een doordacht en effectief taalbeleid en nu moeten onschuldige nieuwkomers daarvoor boeten? Met als enig argument – aldus gedeputeerde Tjin Asjoe op 5 december in de eilandsraad – dat ze anders niet goed kunnen communiceren met de lokale bevolking! Hoe zou het toch komen dat voor allerlei functies op het eiland zo moeilijk geschikte kandidaten van Bonairiaanse dan wel Antilliaanse afkomst te vinden zijn?
In het Bestuursprogramma 2019-2023, dat enkele maanden geleden het licht zag, is het van het zelfde laken een pak. Eerst trapt het College een open deur in met ‘taal is een essentieel onderdeel van cultuur’ (p. 9). Vervolgens moet de lezer zich een ongeluk zoeken om het woord taal nog één keer terug te vinden en wel in het niets zeggende ‘actiepunt’ concretisering eilandelijk taalbeleid. Tel uit je winst.
Dat zelfde college, met genoemde gedeputeerde voorop, had begin november de mond vol van out-of-the-boxdenken, tijdens de Kickoffconferentie van het pretentieuze Masterplan 2030 in de grote zaal van het Marriott in Kralendijk. Is die retoriek al weer vergeten of opgeruimd? In ieder geval blijkt uit een uitgesproken populistische Papiamentseis op dit moment dat het nog lang niet gedaan is met de oude politiek.
Een noodzakelijke voorwaarde voor een serieus taalbeleid is de bereidheid om ook dierbare verworvenheden opnieuw te bezien in het licht van gewijzigde omstandigheden. Het Papiaments is zo’n verworvenheid en niet de minste, maar zoveel jaar na de staatkundige hervorming van 2010 is is het onverantwoord die nog langer buiten beschouwing te laten.
In de afgelopen eeuw was dekolonisatie een van de grootste thema’s in de wereld. In vele gevallen maakte de strijd voor een eigen taal daar deel van uit. Zo is ook het Papiaments tot grote hoogte gestegen en dat geldt in het bijzonder voor Bonaire. Maar sinds het begin van dit millennium is sprake van een nieuw tijdperk, waarin ‘ontwikkeling’ een mondiale aangelegenheid is.
Nationale staten met allerlei nationale dingen bestaan nog wel, maar ze staan op losse schroeven want we zitten met z’n allen in het zelfde schuitje van Moeder Aarde en dat schreeuwt moord en brand. Zelfs de kleinste gemeenschap in de wereld wordt daardoor geraakt en taal staat er niet van los van.
Zeker als huis-tuin-en-keukentaal is het Papiaments nog altijd een probaat communicatiemiddel, maar tegelijkertijd schiet het tekort om een brug te slaan naar ontwikkeling op andere niveaus dan de beperkte beleving van een eiland (en zijn twee buureilanden). Dat heeft niet alleen te maken met de eigenschappen van die taal, maar ook en vooral met zijn ontstaansgeschiedenis. Wezenlijk is in dit geval dat het een recent gecodificeerde spreektaal is en geen schrijftaal, die in de loop van eeuwen vorm heeft gekregen als uitingsmiddel van grote aantallen mensen.
Schrijftaal is een kunst op zich, die in wisselwerking staat met een bepaalde manier van denken en doen. Die manier is in de geschiedenis en bij uitstek sinds de Verlichting doorslaggevend geweest voor de vergaring, verwerking en verspreiding van kennis en ervaring. Niet voor niets geven de landen met een sterke schriftelijke traditie op de meeste terreinen nog altijd de toon aan.
Om mee te kunnen komen in de wereld moeten offers worden gebracht en inspanningen geleverd. Sowieso als het een relatief kleine gemeenschap op een relatief klein eiland aangaat en des te meer wanneer die te kampen heeft met de gevolgen van een koloniaal verleden. “We must run while they walk,” was een uitspraak van de eerste president van Tanzania, Julius Nyerere, en dat is nog steeds van toepassing. Zitten wachten tot het je allemaal in de schoot geworpen wordt, is vragen om problemen.
Dus laat dit bestuurscollege, als het werkelijk nieuwe wegen wil inslaan, optimaal gebruik maken van de positie van het eiland binnen het Koninkrijk der Nederlanden. Laat het welbewust en van harte dat vermaledijde Nederlands met al zijn rijkdom vastpakken, als een reddingsboei in een uiterst onzekere wereld. Arion en Roemer hebben toch niet voor niets hun grote romans in die taal geschreven. Vergelijkbare talen als Engels en Spaans zouden ook voornoemde brugfunctie kunnen vervullen, zoals overal om ons heen in de Cariben dagelijks te zien is, maar je weet ook in dit geval wel wat je hebt en niet wat je krijgt.
Laat het de ballast aan stichtingen en campagnes, die alsmaar het zelfde liedje zingen maar nooit een zode aan de dijk zetten, overboord zetten en starten met een doortimmerd programma om eindelijk af te rekenen met de heersende taalarmoede en -achterstand, van oud tot jong. Het zal niet op stel en sprong gaan, maar het kan wel zorgen voor ruimte en frisse lucht in plaats van dat constante blok aan ieders been.
Tussen de nieuwe ambtenaren die moeten worden aangetrokken zitten vast wel mensen die – op vrijwillige basis – een rol in dat programma willen vervullen. Denk aan taalcoaches op familieniveau. En betrek de scholen erbij, want het eeuwige gesjoemel met het Nederlands is nergens voor nodig. Leg de lat waar die liggen moet, dan vallen jongeren met een diploma die in Nederland willen doorstuderen niet telkens wéér door de mand.
Trouwens, wat twee- en desnoods drietaligheid betreft hoeft het wiel helemaal niet te worden uitgevonden. Laat politici en ambtenaren op werkbezoek (of zakenreis) in Nederland maar eens wat verder kijken dan de Randstad. In de provincie Limburg heeft nog maar kort geleden de eigen taal een officiële status gekregen. En in Friesland zijn ze al stukken verder.
Het Fries speelt allang een geheel eigen rol in het openbare leven, naast het Nederlands, en is ook internationaal erkend tot op het hoogste niveau. Met name in het onderwijs binnen die provincie is afdoende gebleken dat het leren van de ene taal het leren van de andere niet in de weg hoeft te staan.
De voormalige Bonairiaanse gedeputeerde Benito Dirksz bracht in 2015 een bezoek aan de provincie en voerde besprekingen met de Friese gedeputeerde voor taal en cultuur. In die periode was zelfs sprake van een spoedige samenwerkingsovereenkomst tussen Friesland en Bonaire (zie: Antilliaans Dagblad, 5-12-2015), maar sindsdien is daar niets meer van vernomen.
Kortom, ook binnen het Koninkrijk is het heel goed mogelijk dat talen vreedzaam naast elkaar voortbestaan, elkaars tekorten aanvullen en elkaar verrijken. Maar daar is wel Beleid voor nodig.