De hinderlaag

Het begon met de gefluisterde mededeling van de jachtopziener, die die week als begeleider was toevertrouwd aan het team vrijwilligers van Turtle Watch: “Overmorgen gaan we bij het strand X een hinderlaag opzetten. Ver weg, buiten ons eigenlijk werkterrein. Maar we hebben aanwijzingen dat daar dan stropers van de rechteroever van de Commewijne in actie komen. Als je wilt, kun je mee.”

We hadden al diverse patrouilles op de stranden onder reguliere bewaking achter de rug en dit was een prachtkans om kennis te maken met weer een ander aspect van het werk van Natuurbeheer in de multiple use management area  Braamspunt. Daar hoefde ik niet zo lang over na te denken.

Om vijf uur vertrokken we van de basis. Nog hartstikke donker. In het begin zouden we, voor het gemak, zoveel mogelijk over het strand lopen. Maar de vloed was nog niet helemaal gaan liggen en we moesten slalommen tussen de vers aangespoelde bos- en boomresten van overal, zodat mijn onderstel in no time doorweekt was.

Dan maar een trapje hoger, door het bos. Twee opzieners, een man en een vrouw, voorop; twee collega’s achter me en tenslotte nog een –  van meet af aan zichtbaar gewapende – jachtopzichter als dekking. Ik wilde gelijke tred houden met de lichtvoetige vrouw voor me, maar had niet meteen door dat ik minstens een kop langer was. Dus bij herhaling vlogen mijn bril en mijn pet alle kanten op. De blik op oneindig en het verstand op nul hielden me op de been, tot de vurig verbeide dageraad.

Om een uur of zeven hielden we voor het eerst halt. Het strand waar we in hinderlaag moesten gaan, was niet ver weg meer. Het hoogst haalbare was dat we in een van de vele kreken het lege vaartuig zouden aantreffen, waarmee de stropers naar de kust waren gekomen. Dan liepen ze ‘vanzelf’ in de val en konden we hen met boot en buit inrekenen…

We liepen nog een kilometer door, verdacht op het geluid van een buitenboordmotor, maar de schitterende omgeving was en bleef oorverdovend stil. Ook de branding van de nabije zee zweeg: het was eb geworden. De bosgrond veranderde geleidelijk in zand, waardoor het steeds gemakkelijker werd sporen te zien. Op een gegeven moment kwam alles tegelijk: voetsporen, blote voeten met name, een kronkelend spoor van het wiel van een kruiwagen, kuilen met de gaten van  prikstokken en, inderdaad, het eerste verse nest dat was leeggehaald.

Nog duidelijker was de ‘taal’ van een stookplek, waar zo te zien de afgelopen nacht vuur was gemaakt om de muggen op afstand te houden. Natuurlijk zochten we verder, maar toen we het eerste nieuwe nest tegenkwamen dat nog niet geplunderd was, konden we niet langer om de conclusie heen: we zijn te laat; misschien hebben we ze gestoord, maar ze zijn hoe dan ook gevlogen, geluidloos.

Toen we de tien kilometer terug wél – op ons dooie gemak – over het strand dachten te kunnen afleggen, kwam er een andere aap uit de mouw op en nabij de vloedlijn: een langgerekte muur van in elkaar verstrengelde bomen, takken, visnetten en andere troep.

En alsof die barrière niet voor zich sprak, ontdekten we een aitikanti (de grootste soort op deze kust), die op de weg terug naar zee daarin was komen vast te zitten. Een of twee weken geleden, zei de oudste opzichter. De ogen in haar kop waren nog slechts donkere gaten en wat zich onder het reusachtige schild had afgespeeld, wilde ik liever niet weten.

Op de laatste dag van ons verblijf werden we verblijd met het nieuws uit de stad dat een volgende expeditie in de vooravond zou mogen vertrekken, om de nacht in de buurt van de verwachte wetsovertreding te kunnen doorbrengen. Zouden ze dat daar aan de rivier ook gehoord hebben?