Wat kun je als doorsneemens niet allemaal voor je kiezen krijgen tijdens je doorgaans toch tamelijk kort verblijf in dit heelal? Eerst te verstaan krijgen, althans in mijn geval, dat je je leven te danken hebt aan een almachtige Schepper, die je bovendien – via mensen die daarvoor hebben geleerd – laat weten wat je dagelijks moet doen en laten. Vervolgens erachter komen dat het hier meer kommer en kwel is dan rozengeur en maneschijn. Tot de onverbiddelijke T-kruising: of vertrouwen op Degene-die-zorgt-dat-alles-ergens-goed-voor-is of ervan uitgaan dat je zelf ook nog iets hebt in te brengen.
Mijn vader en moeder hielden elkaar wat dat laatste betreft min of meer in evenwicht en boden hun kinderen voldoende ruimte om eigen wegen te gaan. Misschien wel te veel. Of kon ik werkelijk zelf op mijn elfde al uitmaken dat het opportuun was om het huis uit te gaan?
Het was de allereerste keer dat ik het meemaakte: een leeftijd van gelijke cijfers. Het voelde als iets heel fijns en iets heel droevigs tegelijk, zoveel was er plotseling aan de hand. Helemaal naar het buitenland, voorin de vrachtwagen van mijn oom, van Tilburg via Sluis naar Antwerpen. Het plechtig diploma van de openbare bibliotheek, want ik had alles gelezen wat er te lenen viel. Afscheid van de Sint-Jozefschool, honderd meter verderop aan dezelfde gracht in hartje Haarlem. Klap op de vuurpijl was mijn besluit in de voetsporen te treden van een missionaris uit Nieuw-Guinea, die in onze klas uit de hemel was komen vallen, en me daarvoor te melden bij een klein-seminarie in Velsen, al zat daar de verplichting aan vast dat ik het nabijzijnd ouderlijk huis verliet. Zo kwam abrupt een eind aan mijn kindertijd.
Sindsdien hebben leeftijden met aantallen die je door elf kunt delen voor mij een bijzondere betekenis, deels belofte deels waarschuwing. Over enkele maanden is het weer zo ver en als ik de tekens goed versta, mag ik mijn borst nat maken. Omdat de wereld niet stilstaat en telkens weer vereist dat je de bakens verzet, maar ook omdat het leven een samenloop blijft van omstandigheden en het naarmate je veroudert, niet gemakkelijker wordt daar een vinger achter te krijgen.
Na de verhuizing van Haarlem naar Velsen werden de concentrische cirkels waarin ik fysiek de wereld verkende geleidelijk groter. Eerst nog binnen Europa, maar toen ik in 1965 eenmaal de Bosporus was overgestoken, was het hek van de dam. Zonder dat iemand in de naaste kring van familie en vrienden me daarbij de weg wees.
Naar een ruwe schatting heb ik inmiddels zeven keer voor langere tijd in een ander land dan (Europees) Nederland gewoond. Bij elkaar opgeteld meer dan zeventien jaar, waarvan negen in Afrika en zeven in Latijns-Amerika. En alsof ik moest bewijzen dat glanzende carrières, eeuwige trouw en huisje-boompje-beestje echt niet aan mij waren besteed, laste ik halverwege – op mijn 44ste – een wereldreis in van onbepaalde duur met de opdracht bij al mijn verplaatsingen het luchtruim – als een te gemakkelijke weg – te mijden als de pest.
Aan beweegredenen – hoe mooi kan een enkel woord zijn – heeft het me nooit ontbroken. Al waren die lange tijd, vermoed ik, vooral van rationele aard en was ik nauwelijks geneigd mijn mobiliteit in biologische of psychologische zin te duiden. Maar ik was niet blind voor de gevolgen van mijn feitelijk gedrag en dan is de confrontatie met de manier waarop je jezelf of anderen in de weg staat of schade toebrengt onontkoombaar.
Wat dat betreft is het opvallend dat ik door de jaren heen bleef geloven in de mogelijkheid van een woonplaats of land, waar mijn samenstellende delen of brokstukken een optimale omgeving zouden krijgen. Met die instelling emigreerde ik ook zeven jaar geleden naar Suriname. Ik droeg geen dagelijkse verantwoordelijkheid meer voor een gezin, vaste relatie of kinderen, was fit, had nog altijd de drang om me vanuit mijn werk- en levenservaring maatschappelijk te manifesteren en sloot niet uit dat ik weer een partner zou treffen en we zelfs zouden samenwonen.
Misschien liet ik me al kennen als vanouds, toen ik een eigen site – naar aanleiding van het ontslag op staande voet bij een maandblad waarvoor ik me uit de naad werkte – doopte met ‘luchtvluchteling’ in de naam. Al was dat vooral een kwestie van snel iets verzinnen en wilde ik er best voor uitkomen dat ik op een luxe manier mijn geboorteland de rug had toegekeerd.
Ik raakte verslingerd aan het reusachtige dorp aan de Surinamerivier, leefde me uit in het enige echte vak dat ik me ooit was geleerd, sloot me aan bij van alles en nog wat, geen moeite was me te veel. Toch sloeg op een gegeven moment de twijfel toe en ontstond een moeizaam proces van aantrekken en afstoten. Pas toen ik voor mezelf de knoop had doorgehakt en op zoek was gegaan naar de uitgang, werd ik gewaar hoezeer ik op mensen en dingen gesteld was. Maar ik zag geen weg terug. Alsof ik mezelf niet wilde afvallen of per se door de zure appel heen moest bijten.
De grootste complicatie was dat ik afstand nam van het land vóórdat ik een reëel alternatief gevonden had. Daardoor kwam de afweging van diverse mogelijkheden om mijn leven elders voort te zetten in het gedrang, want het weggaan op zich viel me al zwaar genoeg.
Het koloniaal moederland van weleer omarmen was mijn eer te na. Hoeveel argumenten had ik destijds niet aangevoerd, van banale en halfzachte tot diep gemeende, om daar weg te gaan? Zolang mijn kinderen er vrede mee hadden, wilde ik die keus trouw blijven. Al was het maar om te zien, of ik werkelijk samenviel met de kosmopoliet die ik altijd graag wilde zijn.
De enige concrete ‘maatregel’ die ik nam om te voorkomen dat ik in een diep gat zou tuimelen was dat ik mijn kennis en ervaring uitbreidde tot de Nederlandse Antillen. Die had ik namelijk op al mijn ontdekkingstochten min of meer systematisch overgeslagen. Bonaire kreeg voorrang, want Curaçao leek me te Hollands, Aruba te Amerikaans en Sint Maarten te chaotisch. De rest laat zich raden, maar is nog geen geschiedenis.
Toen ik me, in een laat stadium, in het bestuur van de oudste tennisvereniging van Paramaribo durfde uitlaten over een verhuizing naar Bonaire, kreeg ik direct te horen: “Maar daar zijn ze nog veel dommer!” Hoe moest ik hun in godsnaam uitleggen dat me heel wat meer dwars zat dan Bouterse alleen?
Ik heb daar de afgelopen paar jaar vaak aan teruggedacht, maar laat ik daar direct tegenover stellen dat ik dankzij het Zorgverzekeringskantoor BES – zowaar een model voor Europees Nederland! – de kans heb gekregen me in Bogotá uitgebreid te laten behandelen voor prostaatkanker. Nota bene kort vóór de uitbraak van Covid-19 en met succes.
Meer zou ik als man niet moeten willen. Helaas is de specifieke kop die erop zit niet zó gauw gerust- laat staan tevreden te stellen. De magie van het Island in the Sun van Harry Belafonte – het lied stond op de eerste elpee die ik kocht van mijn eigen geld – is langzamerhand uitgewerkt en moet ik dan als veteraan nog ijzer met handen willen breken?
Het is me te benauwd, te zonnig, te gedwee, te argeloos en achteloos tegelijk. Ik heb meer nodig dan een met alle mogelijke spullen van buiten volgepropte supermarkt, het internet en een zee op kamertemperatuur. Ik wil weer mensen om me heen, die weigeren een speelbal van de tijd te zijn, hun verbeelding de kost geven, verantwoordelijkheid nemen in plaats van de vermoorde onschuld uit te hangen.
Natuurlijk, je moet niet alles tegelijk willen hebben en er mankeert overal wel iets. Tel je zegeningen en maak van de nood een deugd: het blijft raadzaam, overal. Maar ik voel hier en nu de sterke neiging een volgende stap te zetten, een nieuwe bestemming te zoeken. Is de wereld niet uitdagender dan ooit?
Rest alleen de vraag waar precies. En ik moet zorgen dat ik niet verzuip in zelfoverschatting of besluiteloosheid. Dus wie in dit stadium met me mee wil denken, is van harte welkom.
2 reacties op “De volgende stap”
Ik denk met je mee!
Je geeft het goede voorbeeld!