Tot voor kort kende niemand haar en hoewel ze het afgelopen jaar in Nederland in landelijke kranten de hemel in werd geprezen en prijkte op de longlist voor de Libris literatuurprijs, is het nog de vraag of ze werkelijk is doorgebroken. Ik bedoel de schrijver Anjet Daanje (1965) met haar roman De herinnerde soldaat, die me twee weken lang heeft beziggehouden. Een intellectuele en emotionele rollercoaster, spannend tot de laatste vier regels.
Het was al raak toen ik het boek, na zijn lange transatlantische vlucht, zorgvuldig uitpakte. De soldaat op de voorkant: in vol ornaat en klaar voor de strijd, nog geen twintig, een helder gezicht met de zweem van een glimlach, tegen de achtergrond van donkere rookwolken en puinhopen van een verwoeste stad. De botsing tussen leven en dood in één oogopslag! Hoe vaak heb ik – later – dat beeld niet opnieuw tot me laten doordringen, wanneer ik het boek weer eens had dichtgeslagen om op adem te komen? Zijn bravoure was vergeefs, maar hij wist het nog niet.
Het verhaal gaat over Julienne, een vrouw in het West-Vlaamse Kortrijk, die in de eerste wereldoorlog – met haar kinderen Gust en Roos – alleen komt te staan op het moment dat haar man door de Belgische legerleiding als vermist wordt opgegeven. Jaren lang, ook na de oorlog, blijft ze hopen op zijn terugkeer. Tot ze in een katholiek gesticht voor krankzinnigen wordt voorgesteld aan een ex-combattant die lijdt aan geheugenverlies en daar – onder een van hogerhand toegekende nieuwe naam – al vier jaar wordt verpleegd. In de hoop dat die haar vermiste echtgenoot Amand blijkt te zijn. Hoewel de gelijkenis twijfelachtig is, grijpt ze met beide handen de kans aan om hem op proef mee naar huis te nemen.
Zo begint een stormachtig jaar, waarin Julienne alle mogelijke moeite doet om niet alleen zelf in haar gast de echtgenoot van vroeger te zien maar ook haar omgeving – in het bijzonder haar kinderen – daarvan te overtuigen. Terwijl de man slechts weet heeft van de voorbije jaren in het gesticht en al wat met haar te maken heeft voor hem nieuw is.
Het boek gaat over shellshock, las ik in een recensie. Het zal wel, maar dat soort woorden ontbreekt ten enenmale. Dus ook geen oorlogsneurose of ‘de klop’, laat staan posttraumatisch stress-syndroom. In plaats daarvan is de auteur het brein van haar hoofdfiguren en rapporteert ze – in alledaagse taal – wat zich daar afspeelt. Zo minutieus, respect- en liefdevol dat je als ooggetuige intens gaat meedenken en meevoelen.
Ik ben in mijn leven – de eerste vijf maanden niet meegerekend – nooit geruime tijd rechtstreeks blootgesteld aan een oorlogssituatie. Vandaar dat de vraag wat dat met mensen kan doen en daadwerkelijk teweegbrengt, voor mij altijd op zekere afstand gebleven is. Ook toen ik me een halve eeuw geleden rekende tot een grote, inmiddels vervlogen, vredesbeweging.
Maar deze keer, in het verhaal van Julienne en haar man(nen), was er geen ontkomen meer aan. De twee mochten dan wel in vredestijd proberen een nieuw leven op te bouwen, de oorlog zat hun op de hielen en op allerlei momenten en manieren keek ik het monster recht in de bek. Niet alleen in zijn nachtmerries en aanvallen van woede en zelfhaat, maar ook in haar – al dan niet verdraaide – herinneringen en de interactie van hen beiden met een hele reeks bijfiguren in heden en verleden.
Je zou het een oorlogsboek kunnen noemen, waarin mensen gewoonlijk massaal getroffen worden door een jammerlijke samenloop van omstandigheden. Niet voor niets zweefden de woorden ecce homo me herhaaldelijk voor de geest, naar gelang het verhaal me bij de keel greep.
Maar bij nader inzien is het meer dan dat: het gaat vooral over het leven, dat stroomt en blijft stromen. En over de mens, als niet zo maar een ledenpop die willoos wordt meegesleurd. Zelfs de meest gehandicapte zoals de man uit het gesticht, is het leven waard èn bij gelegenheid in staat er een geheel eigen, zelfbedachte, draai aan te geven.
Het stromen komt ook tot uitdrukking in de verteltrant van de auteur: gebeurtenissen en omstandigheden, gedachten en gevoelens, metaforen en spreektaal vloeien samen in lange – met enige concentratie prima te volgen – zinnen, die bijna mechanisch met het woordje en en in elf hoofdstukken, zonder enigerlei tussentitels, aan elkaar geklonken zijn. Als het aan haar had gelegen, legt ze uit op het internet, waren zelfs alle leestekens en witregels achterwege gebleven. Maar dat was haar met klem afgeraden, omdat de hedendaagse lezer dat niet aan zou kunnen. Ecce lector!