Toen ik onlangs terugkeerde in Bogotá, meende ik – twee dagen later – een heel bijzondere verjaardag tegemoet te gaan. Geboren tijdens de hongerwinter in het nog bezette Holland en dan 75 jaar later hoog in de Andes uitkijken over een continent waar de Revolutie nog altijd op de loer ligt: wie zou daaraan kunnen tippen?
Maar zo speciaal was het allemaal niet. Ik moest in alle vroegte, nuchter, naar het ziekenhuis om bloed en urine af te geven en in de middag de resultaten ophalen om mee te nemen naar de medisch directeur van het Centro de Control de Cáncer voor overleg. Dat was twee keer heen en weer lopen van en naar mijn hotel, want vastzitten in een taxi is geen lolletje. Gelukkig kreeg ik tussendoor welkome felicitaties via de mail en per telefoon, maar toen ik ’s avonds nog even mijn leven wilde overzien, raakte ik al gauw zo de kluts kwijt dat slechts de slaap me kon redden.
Maar er kwam wel iets anders voor in de plaats. Sinds die dag ben ik me namelijk stap voor stap patiënt gaan voelen. Dat was ik nog nooit geweest. Het woord sloeg, vond ik, altijd op mensen die een tijdje in een ziekenhuis lagen en dat was mij bespaard gebleven. Op een of twee nachtjes na, nota bene veertig jaar geleden in Leidschendam, toen ik daar in verband met een vruchtbaarheidsonderzoek werd opgenomen. Maar die aandoening telde niet mee, want ik had geen pijn en lag daar ook niet wakker van.
Eén keer kwam ik er dicht bij. Tien jaar geleden, toen een reumatoloog in Haarlem een zeldzaam syndroom bij mij aantrof en me maanden lang opzadelde met het paardenmiddel prednison. Daarvoor en daarna kwamen er wel van tijd tot tijd dingen langs en belandde ik ook wel eens bij een specialist, maar die werden vroeg of laat genezen of ze verdwenen zonder dat ik goed begreep hoe. Zo bleef ik in mijn dagelijks leven vrij van medicijnen en voelde ik me in elk ziekenhuis als een kat in een vreemd pakhuis.
De afgelopen dagen is dat helemaal omgeslagen. Kanker is nu eenmaal een vreemd verschijnsel, althans in gevallen zoals het mijne. Je bent ziek verklaard, maar je voelt je niet ziek. Na de diagnose in mei was niet toevallig een van de opties ‘voorlopig niets doen, maar wel in de gaten houden’. Een reus die je kunt laten slapen, al is en blijft hij niet te vertrouwen. Dan is de hoofdvraag: wachten tot hij wakker wordt en dan reageren of maatregelen nemen uit voorzorg?
Omdat mijn perspectief gunstig werd geacht door ‘de deskundigen’ (nog geen uitzaaiing), stemde ik destijds in met inwendige bestraling (brachy). Maar het bleef voor mij moeilijk een ingreep te aanvaarden, zolang ik goed in mijn vel zat. In dat gevoel – dat ik ziek gemáákt zou worden – werd ik vervolgens bevestigd, toen ik hier in oktober te horen kreeg dat brachytherapie bij nader inzien ‘te riskant’ was.
Nu ben ik teruggekeerd om het mij geboden alternatief, uitwendige bestraling, te laten uitvoeren en daarmee ben ik over een drempel heen. Ik word weliswaar niet opgenomen, maar door wat me nu in dit ziekenhuis overkomt ben ik heel anders naar mezelf gaan kijken. Doorslaggevend was de inplanting in mijn prostaat van drie gouden staafjes van 7×1 mm. De voorbereiding alleen al duurde anderhalve dag. Beginnen met een antibioticum, geen vast voedsel meer, geen melkproducten laat staan koffie, een zak poeder oplossen in een liter water zodat je op een gegeven moment wel op de wc kunt blijven zitten, je kruis goed scheren en tenslotte, een uur vóór de afspraak met ‘de dokter’, de perineale ruimte dik insmeren met een pijnstillende zalf.
De vertraging met de taxi – ik kon niet anders, zei men, dan inmiddels zeer verzwakt zijn – en de gebruikelijke verkeerschaos sla ik over. De behandelkamer… Een zetel die me direct herinnerde aan de gynaecologen en vroedvrouwen van een tijdje geleden, toen ik nooit het lijdend voorwerp was en slechts hoefde toe te kijken. Mannen kunnen blijkbaar ook met de benen wijd en omhoog.
Gelukkig was de dokter een man met iets meer Engels in zijn bagage dan de twee vrouwen, die naast hem in de weer waren. Met de eerste naald werden twee ‘zaadjes’ ingebracht, met de tweede naald nog een derde. Ja, het kon even pijn doen. Daarna werd ik doorgestuurd naar een andere ruimte, waar ik alleen maar – met de armen gekruist over de borst – hoefde te liggen.
Eindeloos werd ik heen en weer geschoven in een grote koker met meetapparatuur. Tot ik bijna in slaap viel. Als beloning kreeg ik zes witte gaasjes met een rood kruis eroverheen, op mijn benen en onderbuik, mee naar huis. In afwachting van de eerste bestraling, begin volgende week.