‘Studenten voelen zich verbonden met Griekse Medea’, kopte een dagblad een dag van tevoren. Wat bleek? De 48 studenten van een afstudeerklas MO-B Nederlands op het IOL, dé lerarenopleiding van het land, hadden een toneelstuk van de klassieke Griekse dichter Euripides ingestudeerd en zouden dat eenmalig opvoeren in een bekende theaterzaal te Paramaribo.
Daar moest ik bij zijn. Gymnasiast ben je voor het leven, nietwaar? Dus ik was als een kind zo blij dat ik tussen de talloze familieleden en kennissen die altijd op zo’n gelegenheid afkomen, nog een kaartje kon bemachtigen.
De folder waarmee we naar binnen werden gestuurd, bood helaas nog minder duidelijkheid over wat ons te wachten stond dan het krantenartikel. En het verontrustte me ook enigszins dat de betrokken docent drama ons in zijn inleiding nauwelijks wijzer maakte en wél een leuke avond beloofde.
Hoe dan ook, ik was erop voorbereid dat de meeste aandacht zou uitgaan naar de vrouw Medea, die ondanks al haar opofferingen voor haar geliefde Jason toch door hem – met hun twee kinderen – opzij wordt gezet en dan besluit tot een gruwelijke wraak. In de krant stond immers het citaat: “Het overgrote deel van de klas bestaat uit vrouwen, die ook met bedrog te maken krijgen.” En ik wist van de opzet om zoveel mogelijk studenten een rolletje op de planken te bezorgen. Het was en bleef nu eenmaal een opdracht voor een schoolvak en daar moesten ze een cijfer voor krijgen. Wat zou uiteindelijk het resultaat zijn van dat alles??
Een komen en gaan van vrouwen, die als ze van links kwamen Medea en als ze van rechts kwamen Jason moesten voorstellen. Met telkens een andere stem, lichaamsbouw, gewaad en hoofdtooi of in het geval van Jason maffe tuniek en kniekousen als running gag. Alleen de eerste keer dat Jason verscheen, was waarachtig sprake van een man, klaarblijkelijk de enige in de hele klas. Voordat je aan een actrice – met vooral haar eigen dictie en volume – gewend was, stond er weer een nieuwe voor je neus. Slechts met veel moeite kon je als luisteraar een verhaal maken van de flarden tekst, die een vage relatie moesten hebben met een oorspronkelijk in verzen geschreven treurspel uit het jaar 431 vóór Christus. Incidentele woorden of zinnen in het Sranan en – dat vooral – een altaartje waar Medea haar toverij bedreef, moesten de link leggen met het hier en nu.
Na ruim een uur stond ik weer buiten. Sprakeloos. Had ik werkelijk een stuk gezien van een van de grondleggers van het literair toneel, dat zich in Europa in de loop der eeuwen heeft ontwikkeld en dat tot op de dag van vandaag zoveel mensen inspireert? Ik was met veel woorden – en uiterlijk vertoon – toegesproken, ja. Maar het had me totaal niet geraakt. Woorden geven aan heftige menselijke (en, in dit geval, ook goddelijke) gevoelens is één ding, ze daadwerkelijk laten zien en delen met anderen iets heel anders.
Ik ben maar weggefietst en heb onderweg een portie tjauwmin gehaald, om het herkauwen thuis kracht bij te zetten.
Na een nachtje slapen wist ik heel zeker dat de voorstelling van de voorbije avond niet als dé Surinaamse Medea in de vaderlandse (toneel)geschiedenis zou worden opgetekend. En verder hoopte ik maar dat de studenten die achter de gordijnen een steentje hadden bijgedragen, ook een goed cijfer zouden krijgen.