Evenwicht

Eens in de zoveel  tijd schijnen allerlei krachten in je lichaam samen te spannen om je in te prenten dat je niet meer voorstelt dan een armzalig menselijk wezen. Een gevecht om de macht  in het dagelijks leven: wie trekt hier nou eigenlijk  aan de touwtjes en, per slot van rekening, aan het laatste eind?

Het is langzamerhand een pseudowetenschappelijke hypothese van me geworden dat je zo’n gevecht over je afroept door een veilige en vertrouwde biotoop de rug toe te keren. Dit laatste is zeker het geval, wanneer je in een heel ander land gaat wonen.

 

Kortom, ik was enigszins voorbereid maar toch. Je weet nooit precíes wat je boven het hoofd hangt en wanneer. En of het je gelegen komt, wordt niet gevraagd. Hoewel, ik had deze keer – achteraf gezien – een paar schoten voor de boeg gekregen. Alsof het lijf me wilde meedelen dat ik al wat nog  volgen zou aan mezelf te danken had.

Het duidelijkste signaal was de bult die in het begin van het jaar bleek te groeien halverwege mijn rug, rechts van de ruggengraat. Zo’n plek waar je niet met twee handen tegelijk effectief bij kunt. Zo belandde ik bij mijn nieuwe huisarts en kreeg een assistente, na opeenvolgende pleisters met trekzalf zonder resultaat,  opdracht de vereiste eruptie een handje te helpen. Ik gaf geen kik, want  ik wilde  er per se vanaf. Maar wat er ten slotte uítkwam stelde  me allerminst gerust.

Twee dagen later had ik de poppen aan het dansen, in de vorm van een acute pijn in de rechter nekzone. Aanvankelijk dacht ik nog, met een beroep  op de plafondventilator in mijn werkkamer en de vrijwel permanente tocht  tussen de voor- en achterkant van mijn  huis, aan de mogelijkheid dat het ‘vanzelf’ over zou gaan. Maar na een nacht waarin ik niet meer wist hoe ik moest liggen om de slaap te vatten, moest ik toegeven dat hulp geboden was.

Ik sloeg de huisarts over, nadat  een Chinese kennis me had geattendeerd op een therapeute met verstand van acupunctuur. Bovendien las ik op het internet  dat mijn zorgverzekeraar onlangs zijn handen van de fysiotherapie had afgetrokken.

Met uiterste inspanning, want op de fiets en met harde tegenwind schreeuwde mijn hele rechterhelft moord en brand, bereikte ik de juiste plaats. Een praktijk voor paramedische zorg met lange wachtlijsten. Maar dankzij het nodige misbaar mocht  ik dezelfde  dag nog  terugkomen voor een spierknopenonderzoek. En de volgende morgen werd ik zelfs in alle vroegte gebeld: om negen uur is er een plekje vrij.

Het werd een dry needlingbehandeling, met een naald maar  anders dan acupunctuur. Ik mocht geen wonderen   verwachten, werd me verzekerd. De ingreep pakte voor iedere patiënt anders uit en het was soms lang zoeken naar de primaire oorzaak. Ik moest vooral blijven bewegen en zwemmen was altijd goed. Dus dat werd mijn prioriteit voor het aanstaande weekend.

Zonder veel succes, helaas. Bij de borstcrawl kon ik mijn armen slechts met extra pijn boven het water uittillen en in de snorkelmodus greep bij elke blik vooruit  (om aanvaringen met de koralenkathedraal te voorkomen) mijn linkerhand spontaan naar mijn nek. Dat schoot dus niet op. Vandaar dat ik mezelf na het weekend  absolute rust voorschreef, om te zien of ik daarmee mijn lichaam wèl kon behagen.

Toen kwam echter, als een dief in de nacht, de tweede klap. Alsof alle virussen en aanverwanten in mijn nieuwe biotoop de hele tijd daarop  hadden geaasd. En binnen anderhalve dag veranderde ik in een weekdier, dat  de ene liter vocht na de andere afscheidde en een kakofonie ten gehore bracht, waarvan de wilde ezels die ’s nachts ook bij mij in de straat langskomen nog wat konden opsteken.

Het werd tijd om opnieuw  belet te vragen bij de huisarts, want deze aanval leek me nog meer dan de vorige een kolfje naar haar hand. Bovendien kon ik haar dan op de hoogte stellen van de rebellie in mijn bewegingsapparaat , want in verband daarmee  had ik ondertussen een nieuwe afspraak gemaakt .

Haar diagnose nam weinig tijd in beslag en ik begreep dat het ontbreken van koorts op dat moment de doorslag gaf. Er was sprake van een ontsteking in ‘de bovenste luchtwegen’, maar dat was iets van zeer voorbijgaande aard. En de informatie over mijn motoriek liet ze liggen bij haar paramedische collega’s.

Ze moet de teleurstelling op mijn gezicht gelezen hebben, want ik was nauwelijks begonnen aan een poging het gesprek met een ‘laatste vraag’ te rekken, of ze schreef al een recept uit voor een antibioticakuur en deed er in een moeite door  een hoestdrank bij. Maar dan moest ik wel twee dagen wachten, want  wie weet was het dan helemaal niet meer nodig.

In die twee dagen knapte ik helemaal af. En begreep ik ineens hoe mensen kunnen zeggen ‘stilstand is achteruitgang’. Het is maar net waar je van uitgaat: een bestaande situatie  die je tevreden stelt of een situatie die je niet wilt accepteren. In mijn geval was de toestand verre van bevredigend. Bovendien had ik noch op het ene vlak – de spieren en gewrichten – noch op het andere – de luchtwegen – meer zicht op verbetering gekregen. Dan kunnen, merkte ik, seconden uren worden en dagen jaren.

De afgesproken, tweede, naaldbehandeling bracht  het eerste licht in de duisternis. Niet in de laatste plaats omdat er een naald van ruim vier centimeter aan te pas kwam, met als rechtvaardiging dat een masseur met haar vingers alléén nooit of te nimmer zo diep onder het huidoppervlak kon doordringen. En ik had natuurlijk  de eerste waarschuwing over die wonderen in mijn oren geknoopt. Dus: niet te vroeg juichen.

Tegen het eind van weer een weekend was tenminste mijn vertrouwen in de naaldtherapie aanmerkelijk toegenomen. Ik was nog lang niet van diverse pijnen verlost, maar ik kreeg – met maximale uitschakeling van mijn eigen wensdenken –  de neiging te concluderen dat die spierknoop in de diepte de boosdoener zou kunnen zijn of ten minste een déél van de oplossing betekende.

Daarentegen waren de luchtwegen nog lang niet tot rust gekomen. Al met al leek het me geen gek idee alsnog aan die kuur te beginnen. Onder het motto: ik voel me al beroerd genoeg,  onverhoopte  extra schade neem ik wel op de koop toe. Zo had ik een extra verklaring bij de hand voor elk mogelijk teken van herstel, op welk vlak dan ook.

 

En dan komt , ten langen leste, de ochtend waarop je na een lange, zware nacht langzaam ontwaakt en alles anders voelt. Je herinnert je dat je herhaaldelijk half wakker bent geweest en lag te woelen of worstelen met een laken. Flarden van een ingewikkelde droom vliegen nog door de lucht, als straatvuil in het laatste stadium van een storm.

Je draait je voorzichtig op je zij en vraag t je af: zou het echt over zijn, afgelopen uit? Je wilt zó graag geloven dat je je oude  vertrouwde lichaam weer terug hebt. Daarom kom je overeind en ga je op de rand van het bed zitten. Klaar om de ijzers  onder te binden en met brede slagen en herwonnen moed de wereld te doorkruisen. Het zwarte ijs lokt, al ontbreken de zilveren schraapselsporen van eerdere ijzers, maar het schittert in de zon en je durft het wel aan.

In trance doe je de dingen die je voorheen placht te doen. Je maakt zorgvuldig je toilet, rolt de mat uit voor de rek- en strekoefeningen waarmee je koppig bleef denken jezelf  te kunnen vrijwaren van fysiek ongemak, je haalt alles uit de kast voor een feestelijk ontbijt en je neemt je heilig voor nog beter naar je lichaam te luisteren.

Het evenwicht was weer eens verstoord. De schuldvraag stellen heeft niet veel zin. Zolang je houdt van je eigen lijf, kun je het leven wel aan. Meestal. Misschien  is dat evenwicht ooit, ergens vóór je geboorte, volmaakt geweest. Maar dat komt nooit meer terug. Net zo min als de liefde volmaakt kan zijn. En als mens moet je gewoon de wijste zijn.

 

(Punt Vierkant, 3 februari 2019)