De vele lege stoelen in de Airbus van Schiphol naar Zanderij, midden in dé Surinaamse vakantiemaand, waren een kadootje en zetten me tegelijkertijd aan het denken.
Pogingen om Suriname als toeristische bestemming op te stoten in de vaart der volken zijn namelijk aan de orde van de dag, sinds het schip van staat eind 2015 water maakte en de behoefte aan snel werkende lapmiddelen zich opdrong. Maar het heeft er alle schijn dat men te snel het toerisme omarmt als de kip met de gouden eieren.
In tientallen landen tegelijk worden dezelfde troeven uitgespeeld: tropisch klimaat, mooie stranden, ongerepte natuur, paradijzen voor winkelaars en smulpapen, bruisend uitgaansleven, koloniale binnensteden, inheemse culturen, ga zo maar door. Moeten die bakens niet eens drastisch worden verzet, om op dit terrein werkelijk een slag te maken?
Het is in ieder geval niet geraden dingen aan te bieden, die je domweg niet in huis hebt. Maar het is wel hard nodig systematisch te zoeken naar groepen toeristen die kicken op waar jij wél goed in bent. Dus een kunstmatig wit strandje op de oever van een rivier of een trektocht in de jungle zonder dat je nog een beest tegenkomt: vergeet dat maar, al die stokpaardjes en clichés.
Waarom zou je je niet sterk maken voor zoiets als ramptoerisme. Zolang de huidige regering er niet over piekert het veld te ruimen, is dat een gat in de markt. Suriname is toch zeker de perfecte illustratie van de Wet van Murphy? Wat fout kan gaan, zal fout gaan. Daar kun je mee voor de dag komen: zowel interessant voor intellectuelen (die altijd het naadje van de kous willen weten) als voor uitslovers (die alles al gehad en gezien hebben).
Eerstgenoemde doelgroep kun je alleen al in en rond de hoofdstad minstens een week bezig houden. Een symposium in de Assemblée over de ins en outs van het meerjarenontwikkelingsplan, met heuse volksvertegenwoordigers en professoren van de universiteit. Een undercoverbezoek aan het Kabinet van de president. Een wandeling bij eb door het heuphoge afval bij de Plattebrug aan de Waterkant, eventueel – voor de historici – gekoppeld aan een duik naar het wrak van de Goslar achter de Centrale Markt. En voor de feel van het binnenland een busrit naar de Brownsberg, die bij uitstek het verdriet van Suriname symboliseert.
De tweede doelgroep wordt al enigszins geaccommodeerd door het zieke owruyarifestival. Maar daar moet dan een flinke schep bovenop om de gemiddelde ramptoerist minstens tien dagen bezig te houden. En dat mag best wat kosten, want zij en haar soortgenoten zijn uitgesproken kapitaalkrachtig.
Daarbij lijkt het tijdmachine-effect mij het meest aantrekkelijk. Dat wil zeggen: je moet de toerist laten beleven dat hij terugkeert naar het Wilde Westen van goudzoekers en Indianen, schimmige handelaren en gelaarsde sheriffs. Daarvoor heeft Suriname alles in huis, al ligt hier de plaats van handeling niet precies in het westen.
Bovendien hebben we minstens twee varianten in de aanbieding. De goedkopere in en rond het Brokopondomeer. Te bereiken over land. Met ongrijpbare skalians van maffiosi in verre kantoren, doortrapte inspecteurs uit de hoofdstad, inheemsen die van twee walletjes eten (goudwinning en wietplantages) en lokale gezagsdragers als schertsfiguur.
Vermoedelijk zal in de praktijk de voorkeur uitgaan naar de duurdere variant: per vliegtuig naar Benzdorp. Want dan heb je alles in één: de parallelle miniwereld waarin een samenraapsel van garimpeiros, porknokkers, Chinese middenstanders en vrouwen van lichte zeden zich met eigen goden en geboden een bestaan geschapen heeft. The chance of a lifetime!
De enige autoriteit zit aan de andere kant van de rivier, want Parijs heeft nu eenmaal een langere arm dan Paramaribo.