Een foto op een lokale nieuwssite van een rijtje nette mannen (7), die een lint gaan doorknippen dat door twee lieftallige dames wordt hooggehouden, voor de ingang van een heftig blauw gebouw. De opening, begreep ik, van het hoofdkwartier van de Chinese Association of Bonaire. Daar moest ik meer van weten! Te meer omdat ik las dat gedeputeerde Edsel Cecilia, die bij deze gelegenheid het eilandbestuur vertegenwoordigde, de vereniging had geprezen als een ‘voorbeeld voor andere nationaliteiten’.
Het was dankzij die kleur gemakkelijk te vinden, aan het begin van de uitvalsweg van Kralendijk naar het strand van Sorobon aan de oostkust. Groot maar erg verlaten, geen enkel vervoermiddel op het enorme erf en de glazen deur achter de stenen leeuwen aan weerszijden van de trap potdicht.
Een stukje terug, aan dezelfde kant van de weg, had ik een Chinese winkel annex bar gezien… Met handen en voeten deed ik mijn verhaal en de vrouw achter de toonbank scheen me nog te begrijpen ook. Ze bladerde even in een notitieboekje en gaf me een telefoonnummer.
Het was meteen raak, toen ik later – van huis uit – het nummer belde. Weer een vrouw en bovendien perfect Nederlandstalig, ze wist van de hoed en de rand en was best bereid een keer met me door te praten, maar ná de jaarwisseling.
Haar naam is Elisa, lid van de driekoppige directie van Tung Fong Store N .V., het meest waarachtige warenhuis van Bonaire. Ze neemt me mee naar achteren, een trap op en naar een overloop, waar het rustiger is en ze een staande ventilator voor me kan aanzetten.
Nee, legt ze uit, het gebouw op die foto is gewoon een clubhuis. “We zijn opgericht in 2014. De activiteiten breidden zich snel uit en we wilden niet alsmaar afhankelijk zijn van ruimten bij andere organisaties. Het is een soort sporthal, waar je ook met kinderen lekker kunt rondrennen.”
De Chinese gemeenschap op Bonaire is pas ontstaan in de jaren zeventig van de afgelopen eeuw. Haar vader – nu voorzitter van de vereniging – was een van de pioniers. In 1975 begon hij hier zijn eigen zaak, na op verschillende plaatsen in de regio te hebben rondgekeken. Hij kwam op eigen initiatief, als een typische landverhuizer die zijn leven wilde verbeteren, en een voorbeeld voor andere mensen die weg wilden uit zijn geboortestad.
“Ze hadden in het begin vooral kleine bedrijven,” vertelt Elisa, “in de kleinhandel en de horeca. Ze moesten ervan kunnen leven, hun familie onderhouden. Want er was geen weg terug.”
Nu telt de gemeenschap 300 à 400 mensen en is ze veel gemengder. Er is ook nieuwe aanwas, maar in China is ondertussen veel veranderd zodat jongeren veel gemakkelijker na een tijdje weer teruggaan naar China of het liever proberen in een ander land.
De eerste lichting is in ieder geval sterk verankerd in de Bonairiaanse samenleving. Elisa zelf straalt het uit: hier op school gezeten, met veel plezier als leerkracht gewerkt, getrouwd met een Bonairiaan en als bedrijfsleider zo te zien prima inter pares. Maar tegelijkertijd bewust van haar achtergrond. Van tijd tot tijd gaat ze in China op familiebezoek en ze staat ook helemaal achter het doel van de vereniging de Chinese cultuur uit te dragen, door bijvoorbeeld te zorgen dat hier geboren kinderen met het Mandarijns vertrouwd kunnen raken.
Het clubhuis is tot stand gekomen dankzij donaties. Het lidmaatschap van de vereniging staat open voor zowel personen als bedrijven, voorwaarde is wel dat je een Chinese achtergrond hebt. Wat overigens niet wil zeggen dat de Chinese overheid op de een of andere manier een vinger in de pap heeft.
Elisa: “Van het Chinese consulaat op Curacao hebben we ook, eenmalig, een donatie voor het clubhuis ontvangen en we kunnen daar terecht, als we bijvoorbeeld een taalleraar zoeken. Meer niet. De Bonairiaanse overheid beschouwt ons als een volwaardig deel van de samenleving die haar is toevertrouwd. Dus voor onze veiligheid en rechtszekerheid zijn we daarop aangewezen.”