Niet vechten

Het is was een hele ontdekking, dat ik ook in een lagere en zelfs in de kleinste versnelling het lange rechte eind aan de, hiervandaan,  andere kant van het vliegveld – met alsmaar een harde wind tegen – kon afleggen om per fiets het centrum van Kralendijk te bereiken. Het ging wat langzamer en het duurde wat langer, maar ik had op de plaats van bestemming gelukkig geen emmer meer nodig om het zweet op te vangen dat me gewoonlijk overal tegelijk uitbrak en hoefde niet grondig  mijn bril te reinigen alvorens iemand te kunnen aankijken. Een mens is in staat zichzelf te her-stellen, maar je moet er wel opkomen.

De ontdekking herinnerde me aan de kreet ‘Niet vechten’, die elke zondagmorgen bij Ready, de oudste tennisvereniging van Suriname, over de baan schalde wanneer ik me opnieuw in een onmogelijke bocht had gewrongen om een bal te halen. Meestal was het mijn dubbelpartner die dat riep, uit ongenoegen over een misser mijnerzijds, maar soms ook een meelevende tegenstander die vond dat ik het mezelf veel te moeilijk maakte.

Uiteraard zette dat me aan het denken, te meer omdat ik buiten de tennisbaan totaal niet gewend was aan feedback van collega’s, lezers of luisteraars. Sloofde ik me inderdaad zo uit, smeet ik met mijn krachten, moest ik het echt kalmer aan doen?

Om te beginnen besefte ik dat ik in het stadsverkeer steevast onnodig hard fietste, ongeacht het tijdstip van de dag en de af te leggen route. Maar ook in het maatschappelijk verkeer vertoonde ik gedrag dat om me heen eerder verwondering en meewarigheid opriep dan navolging. Ik zette alles op alles om op tijd te zijn, afspraken na te komen, prestaties te leveren, mijn tijd goed te besteden, noem maar op. En als ik dan van een koude kermis thuis kwam of van de wal in de sloot was beland, ging ik – bij vlagen – wel met mezelf in conclaaf, maar echt de bakens verzetten en me her-stellen… Nee, daar kwam niet veel van terecht.

Niet vechten klonk me in de oren als: het opgeven, de lat lager leggen, me gedragen zoals die ander, bij de pakken neerzitten en de weg van de minste weerstand inslaan. Dat wilde ik allemaal niet, het lag niet in mijn aard, zo was ik niet opgevoed en zo zou ik niet vooruit komen in het leven. En hoe sterker anderen me in hun gareel probeerden te krijgen, hoe meer schepjes ik erbovenop deed. Alsof ik daarmee anderen zo ver kon krijgen zich aan mij aan te passen.

Ik kan soms jaloers zijn op al die apparaten en installaties, die beschikken over een perfect resetvermogen. Neem een airco, die altijd precies weet wanneer hij moet aanslaan en afslaan om zijn doel te bereiken. Hij werkt nooit te hard, is onvermoeibaar, kent zijn grenzen, vecht zich niet kapot, wordt gewaardeerd en gekoesterd. Wat wil je als mens nog meer?

Wat dat betreft ben ik veel te vroeg geboren. Het kind met een dergelijke combinatie van eigenschappen laat nog even op zich wachten.  In deze fase van de evolutie is het vooralsnog de kunst een evenwicht te vinden tussen de bevrediging van jouw persoonlijke behoeftes en de manier waarop medemensen hun geluk nastreven.

Daar wil ik overigens best voor vechten, al ziet een ander er het nut niet van in.