Het is een wonder hoe verleden en heden in elkaar grijpen sinds ik weer een thuis heb voor onbepaalde tijd. 60M2, in Haarlem nog wel en dat voor de derde keer, telkens in een andere fase van mijn leven en op een andere plek. De baby van de jaren veertig en zijn opvolger de lagescholier zagen hun bedje gespreid, de vader van de jaren negentig nam een nieuw gezin met zich mee en de man van nu, in de jaren twintig, begon in z’n eentje van voren af aan, met een kantoorbureau, zeefdruk en achttal dozen kleingoed als overblijfsel van een serieuze poging om op latere leeftijd alsnog in de tropen wortel te schieten.
De eerste keer heeft elf jaar geduurd, de tweede keer negen met aftrek van een intermezzo van ruim twee jaar buitenslands, dat wil zeggen dat ik al met al meer tijd heb doorgebracht in Haarlem dan in welke andere woonplaats ter wereld dan ook. En hoewel deze keer mijn komst uit nood geboren is, wil ik graag weten dat het de derde keer is. Al was het maar vanwege het spreekwoordelijk scheepsrecht. Ik hecht al mijn leven lang veel waarde aan zogenaamde volkswijsheden en in dit geval – driemaal is scheepsrecht – klinkt me in de oren dat er samenhang bestaat tussen de drie, er zelfs een stijgende lijn in zit en ik toe ben aan een bekroning. Bovendien ben ik in de loop der jaren verslingerd geraakt aan scheepsreizen, maar dat is misschien te ver gezocht.
De eerste aanwijzing voor die samenhang deed zich kort na mijn verhuizing voor, omstreeks de dag waarop ik me liet inschrijven op het stadskantoor, toen ik op het internet een bad zocht met banen zwemmen en me opeens de afkorting DWT te binnen schoot. De vereniging van het Sportfondsenbad, waar mijn moeder mij en mijn broertje na de oorlog liet inschrijven, omdat zij en haar man zelf nooit zwemles hadden gehad.
En ja hoor, het bad bestond niet meer, maar De Watertrappers wel. De oudste en ‘nooit gefuseerde’ zwemvereniging van de stad. Met een clublokaal in het fonkelnieuw bad van de voorstad Schalkwijk, waar je ook op speciale tijden terecht kunt om zelfstandig baantjes te trekken. En toen hàd ik al besloten, vanwege het nogal uitgelopen oponthoud in mijn geboorteland op de voorgenomen reis van Bonaire naar Spanje, mijn webstek om te dopen in De watertrappelaar.
De tweede aanwijzing kwam een week later, toen ik voor het eerst een blik sloeg in de wekelijkse huis-aan-huiskrant en direct getroffen werd door de aankondiging van een bijeenkomst op 13 april met vertegenwoordigers van de politieke partijen die een halve eeuw geleden het kabinet-Den Uyl in het leven hadden geroepen. De naar het heette meest linkse regering in de hedendaagse geschiedenis! Die zelfde dag en er was nog plaats, in een debatcentrum aan de overkant van het Spaarne waar ik de vorige keer – omstreeks de millenniumwisseling – verbonden was aan een periodiek politiek café. Terwijl ik persoonlijk dat kabinet nog in zijn nadagen van nabij had meegemaakt, als ambtenaar bij Buitenlandse Zaken.
Dat smaakte naar meer en zo belandde ik vervolgens op 1 mei in de grote vergaderzaal van de Haarlemse vrijmetselaars, waar Conny Braam de vrijheidslezing mocht verzorgen van de Loge Ad Lucem et Pacem met een verhaal over haar nieuwste roman (De revolutie van Pelle). Met de vrijmetselarij had ik niet eerder te maken gehad, maar met Conny deelde ik een verleden in de strijd tegen de apartheid in Zuid-Afrika en, veel later, de woonplaats IJmuiden waar ik na mijn scheiding in Haarlem (2008) een zelfstandig huishouden met mijn dochter was begonnen.
Aan de hand van al wat ik de vorige twee keer had meegemaakt en op de een of andere manier had opgeslagen in mijn hoofd of hart, vulde ik de stad voor mezelf opnieuw in. Te beginnen met wat ik herkende en me ook nu nog kon boeien. Van een witgoedwinkel waar de klant nog altijd koning was, de stadsbibliotheek als verlengstuk van mijn bureau met de ochtendkrant uit mijn brievenbus en het nieuwe filmhuis in de kelder van de ontmantelde koepelgevangenis tot de boerenmarkt op vrijdag waarvoor ik destijds hand- en spandiensten had verricht en de Haarlemmerhout waar ik met blote handen een graf groef voor het eerste konijn van mijn dochter.
Hoewel de mensen me op een enkeling na vreemd waren geworden en mijn lijf maar niet kon wennen aan de ijzige winden en steenkoude vloeren, voelde ik me als een vis in het water. Ik wist van de hoed en de rand, had in de tussentijd wel wat gemist en verleerd, maar dat viel wel in te halen en bij te leren. Het enige land op aarde waar ik in de meest letterlijke zin van het woord inboorling ben, dus ik zou wel gek zijn om daar in deze fase van mijn leven en in mijn huidige conditie niet volop gebruik van te maken.
Dat is en blijft ook het grote verschil met de afgelopen jaren in Zuid-Amerika: ik wilde er wel bij horen, sloofde me uit en wrong me in allerlei bochten om te slagen, maar schoot telkens tekort. Naar het oordeel van hen die daar geboren en getogen waren en geen ander referentiekader kenden, maar ook naar mijn eigen oordeel. Je kunt als immigrant gedurende een en het zelfde leven een heel eind komen, zeker wanneer je jong bent en met open armen wordt ontvangen. Maar als je systematisch te verstaan krijgt dat je er niets van begrijpt of beter ‘thuis’ had kunnen blijven, moet je wel heel erg op iets of iemand – geliefde, beroep, een schone kunst of Onze-Lieve-Heer – gesteld zijn om het proces van integratie vol te houden, tot je je plek gevonden hebt.
Wat nog niet wil zeggen dat het omgekeerde proces, op je schreden terugkeren en re-integreren in je moeder- en vaderland, een sinecure is. In dat opzicht sta ik nog aan het begin. Dat het eigen lijf mijn plannen doorkruiste was een hard gelag, de negen maanden zonder vaste woon- of verblijfplaats bij vlagen rampzalig. Het lege huis dat uit de lucht kwam vallen was aanvankelijk, moet ik zeggen, eerder een loodzware opgave dan een onverdeeld genoegen. Maar nu ik daar mijn stempel op heb gedrukt en tot rust kom, krijg ik ook steeds meer oog voor mijn naaste omgeving en de rest van de wereld. Met de nodige vragen over mijn nogal gehavend sociaal netwerk, het nijpend onderhoud van lichaam en geest, de kans op herstel van met name mijn zicht, de afweging van lees- en schrijfwerk thuis tegen bezigheden buitenshuis, kortom nieuwe doelen en prioriteiten.
Uithuilen en opnieuw beginnen ligt me wel. In beweging blijven, niet bij de pakken neerzitten, vooruitkijken en open staan voor nieuwe mogelijkheden. Door de band genomen heb ik daar geen spijt van gekregen, al viel het me zwaar of pakte het soms volkomen verkeerd uit.
Een jaar geleden wist ik heel zeker dat ik emigrant wilde blijven, dat ik nog niet genoeg van de wereld had gezien en een doorgeefluik wilde zijn. Nu het anders gelopen is, moet ik er maar van uitgaan dat het leven me opnieuw heeft verrast en daar een goede reden voor had.