Leven zonder God is geen sinecure. Na twee-en-een-half jaar kan ik dat wel beamen. De mogelijkheid op zich was me vóór die tijd niet ontgaan, maar dat die voor mij was weggelegd… Ik denk dat ik die stap doodgewoon niet aandurfde. Tot in september 2017.
Tijdens een treinreis, op verlof in Nederland, van Arnhem naar Groningen raakte ik in de ban van het boek Homo Deus van Yuval Noah Harari en nog die zelfde maand, terug in Paramaribo, besloot ik de mij zo vertrouwde Petrus en Paulusbasiliekin de Arronstraat voortaan te mijden.
Het hele eerste kwart eeuw van mijn leven werd beheerst door de kerk van Rome. Daarop volgde een lange periode van verwijdering en volgen op afstand. Ik oriënteerde me in talloze richtingen en ging ook vele verbintenissen aan, maar geen daarvan kreeg de vooraanstaande plaats die de katholieke kerk met zijn doopsel had ingenomen. Integendeel: begin 2002, in hartje Afrika, kreeg hij een wonderbaarlijke doorstart en groeide een nieuwe band, die vijftien jaar heeft standgehouden.
Natuurlijk was ik bang, toen ik alsnog radicaal afrekende met het geschenk van mijn ouders, dat ik ook zelf – bij mijn volle verstand – herhaaldelijk gekoesterd had. De vooraanstaande positie van de kerk in dat land was nota bene een argument geweest om juist Suriname te kiezen bij mijn vlucht uit Nederland.
Zou ik me in sociaal opzicht niet nog meer isoleren dan ik als bakra toch al was, was het niet de menselijke hybris ten top als ik alle steun van boven afwees en liep ik niet veel te hard van stapel door zelfs de kerk als memento mori uit te schakelen?
Het verlies van de kerk als gemeenschap heeft me, achteraf gezien, de minste moeite gekost. De vrijzinnigheid waarin mijn geloof in Nederland kon gedijen, was daar nu eenmaal ver te zoeken. Het onmiskenbaar gevoel van rouw had veeleer betrekking op mijn persoonlijke godsbeleving. God als referentiekader, moreel kompas, klankbord en partner. Zo achtervolgt me nog steeds de neiging mijn hart ‘voor de Heer te openen’, wanneer ik even geen oplossing zie of in een opwelling van dankbaarheid voor een bijzondere ervaring. Tant pis!
Maar de angst dat ik het leven niet alleen aan zou kunnen of regelrecht van een koude kermis thuis zou komen, is grotendeels van me afgevallen in evenredigheid met een groeiend zelfvertrouwen. Met dank aan Harari, die ik verantwoordelijk acht voor het nodige knip- en plakwerk in mijn geestelijk leven.
Zo is me duidelijker dan ooit geworden, hoe de traditionele godsdiensten de aangeleerde hulpeloosheid in de hand werken, waarover ik me al zo lang het hoofd gebroken had. Vandaar dat onlangs al mijn haren overeind gingen staan, toen een leidsman van christelijken huize op de Nederlandse televisie een gebedsdag aankondigde om het coronavirus ‘bij God neer te leggen’.
Een Opperwezen, in enkel- of meervoud, waaraan wij mensen ons bestaan te danken hebben, dat perfect weet wat goed of slecht voor ons is en dat ons na een verblijf op aarde weer barmhartig tot zich neemt, is in mijn ogen vooral een brevet van onvermogen, dat onwetendheid en machtsmisbruik in de hand werkt. Met dat inzicht alleen al ben ik de hemel te rijk. Het biedt me een handelingsperspectief in deze wereld én ruim baan om door te denken over de aard en de zin van het leven.
Dit laatste mag van mij overigens best een mysterie blijven. De wetenschap moet vooral geen nieuwe godsdienst worden! Ik hoef echt niet alles te weten, het leven is zo al mooi genoeg.
Af en toe dringen dwars door de hordeur bedeesde piepjes tot me door vanuit de huiskamer. Stuiptrekkingen van de icoon van het Antropoceen, waarmee mensachtigen ooit de wereld in hun hand meenden te hebben.
Geef mij maar de vogels die ook gewoon geslapen hebben en telkens opnieuw het morgenrood verleiden. Onschuldig, nooit een vuiltje aan de lucht. Door hun klanken verdoofd, onopgemerkt verglijden in de eeuwigheid: zou dat nog kunnen?
Alleen op de wereld was altijd al mijn lievelingsboek.