Stel je voor

“Het volgende station is Alkmaar. Het eerste gedeelte van deze trein zal…”

Ik zit op een klapstoel, in de lege ruimte tussen de buitendeuren. Gezien de korte tijdsduur van mijn reis was het niet de moeite waard een plaatsje te zoeken in een coupé. 

Met mijn hoofd naar achteren, ogen dicht, laat ik de zinnen van de conducteur tot me doordringen. Hoewel   de kans minimaal is dat hij me iets nieuws te vertellen heeft. De splitsing van de trein kan me in ieder geval niet boeien. 

Maar de stem van de man des te meer. Hij heeft er zin in, zoals de laag staande herfstzon die het hele treinstel in vuur en vlam zet. Iemand die nooit met het verkeerde been uit bed stapt en bij machte is de grootste oorwurm een hart onder de riem te steken.

Terwijl hij ook nog een Engelstalige versie van zijn  boodschap ten beste geeft, nadert uit de coupé rechts van mij een donkere gestalte. Behoedzaam en geruisloos. Lange gewatteerde jas, half opstaande capuchon en een grote plastic boodschappentas. Aandachtig kijkt ze naar buiten, waar het weiland al heeft plaatsgemaakt voor een buitenwijk, en laat vervolgens haar blik op mij vallen. 

De motoriek en het voorkomen wekten de schijn van een vrouw op leeftijd, maar haar gezicht is alles behalve oud.  Wel ongerust en onzeker, ze wil iets zeggen maar zoekt nog naar woorden. Alle reden voor mij om niet weg te kijken.

“Is dit,” klinkt haar stem.

Ik haast me haar gerust te stellen: “Inderdaad, Alkmaar ja!”

“En dan zijn we er?” Ik knik heftig, omdat ik niet zo gauw een alternatief kan verzinnen. 

“Ik kom uit Heiloo en ik ben het niet gewend, zo met de trein.” 

Dan heeft ze op het zelfde perron gestaan als ik, maar  ze is me niet opgevallen. Ze is zeker een deur verder, meer naar achteren, ingestapt en door die coupé deze kant op gekomen. 

“Ik moet naar Alkmaar. Stel je voor…”

“Nee, ja, natuurlijk,” val ik haar in de rede, “de conducteur heeft het zojuist omgeroepen.” 

Ik kan me voorstellen dat je niet in een andere plaats terecht wilt komen, wanneer je in Alkmaar moet zijn. Maar wie in Heiloo woont, kan bij goed zicht Alkmaar zien liggen aan de horizon. Als de grote stad in de wijde omgeving, waar je niet omheen kunt.

“Dacht je dat je per ongeluk in de verkeerde trein zat, de andere kant op?” vraag ik een toontje lager. Wie haalt zich nog in het hoofd, gewoon in de trein, het woord te richten tot een volslagen onbekende. Dus daar moet ik waardering voor opbrengen. 

Ik schaam me, maar gelukkig verschijnt er al een verlegen glimlach en antwoordt ze:  “Nee, maar je hoort tegenwoordig zoveel vreemde dingen over het spoor. Dat ze niet meer overal heen kunnen, het kost te veel geld of er zijn te weinig mensen.”

“Te weinig mensen die dit soort werk willen doen, ja,” beaam ik gretig.

De trein mindert snel vaart, het is jammer dat ze daar nu pas over begint. Maar je moet het ijzer smeden, wanneer het heet is. En beter laat dan nooit.

“Zou je zelf bij de spoorwegen willen werken?” 

De frons is meteen weer terug. Ze duwt haar hoofd, de kin naar beneden, opzij tot haar oor bijna de schouder raakt. 

“Ik weet niet.” 

Ze is zichtbaar opgelucht, wanneer de trein even later tot stilstand komt. Ik wens haar een fijne dag en laat haar voorgaan, het perron op. 

Langs haar heen steven ik resoluut af op de grote hoge trap twintig meter verderop, richting uitgang, en laat haar achter me. Zodra ik boven ben, kijk ik nog even om. Ze heeft de roltrap gekozen en kijkt rustig voor zich uit. Geen vuiltje aan de lucht.