Tussen hangen en wurgen

Een voormalig gebiedsdeel, na jaren lang bungelen tussen horigheid en autonomie, weer inlijven in het Koninkrijk is één ding. Voldoende voorwaarden scheppen om te zorgen dat het betrokken onderdeel een volwaardig partijtje kan meeblazen in het staatsbestel iets héél anders. 

Ik doel op Bonaire: sinds de staatkundige hervorming van 10 oktober 2010, toen het verband der Nederlandse Antillen werd opgedoekt, heet dat een ‘openbaar lichaam’. We deze benaming heeft bedacht verdient een lintje, want als ergens de vervreemding heeft toegeslagen, dan is het hier wel.   

Politici in het moederland hadden het destijds – het tijdperk-Balkenende liep af en Rutte stond te trappelen – veel te druk met zichzelf om zich in Antilliaanse perikelen te verdiepen. Dus sprong de ambtenarij in het gat en dan kun je de gekste dingen verwachten. 

Stel je voor: je gaat gewoon naar bed op je vertrouwde eiland en wordt plotsklaps wakker, de volgende dag, in een openbaar lichaam. Alle andere burgers in je land wonen gewoon in een dorp, stad of gemeente, maar jij staat voor aap. Het is niet eens uit te spreken, laat staan dat je het kunt uitleggen. Als eilanden in de Wáddenzee een gemeente kunnen zijn, waarom dan niet eilanden in de Caríbische zee?

Het akkoord van 10-10-10 hield in dat Aruba, Curacao en Sint Maarten definitief de status ‘land’ zouden krijgen (c.q. behouden), dat wil zeggen autonomie in vrijwel alles behalve buitenlandse zaken en defensie, en de drie overige een integraal onderdeel van het land Nederland worden. Het experiment met de Antillen – in het kader van het Statuut voor het Koninkrijk van 1954 – was voorgoed mislukt. Aruba was er al eerder uitgestapt en een eigen weg ingeslagen, maar de centrifugale krachten waren niet geluwd. Integendeel, de voormalige gemeenschappelijke kolonisator was klaarblijkelijk geen voldoende bindmiddel om een gezamenlijk handelingsperspectief te ontwikkelen.

In de voorbereiding van het akkoord zou de keus voor het een of het ander onderworpen worden aan een volksraadpleging. Althans, dat was de afspraak. Een evenwichtig oordeel over de operatie is tot nu toe uitgebleven en dat is geen toeval. Zeker in het geval van Bonaire hebben de regisseurs heel wat mensen een oor aangenaaid. Met als gevolg dat de relatie met Nederland tot op de dag van vandaag zwaar onder druk staat. 

Achteraf gezien ontkom ik niet aan de indruk dat men vooral de jongste geschiedenis niet in de peiling heeft gehad. Al sinds 1954, toen het Koninkrijk zich op grond van voornoemd Statuut als kolonisator afmeldde bij de Verenigde Naties, hadden de eilanden officieel erkend zelfbestuur genoten. Ze hadden dus bestuursverantwoordelijkheid gekregen en gedragen, er waren nieuwe politieke systemen ontstaan met een eigen dynamiek en praktijk en men had zich ingebed in de regio in plaats van aan de leiband van een vergane  Europese mogendheid te blijven lopen. Dit alles werd ruim tien jaar geleden op losse schroeven gezet en de optie ‘openbaar lichaam’ betekende niets meer of minder dan verplicht uithuilen en opnieuw beginnen.

‘Den Haag’ heeft de draagwijdte van dit laatste niet onderkend. Er werd een afzonderlijke rijksdienst opgetuigd, de Rijksdienst voor Caribisch Nederland (RCN), om duidelijk te maken dat de zorg van het Rijk voor de drie openbare lichamen iets heel anders was dan de traditionele zorg voor de gemeenten in Nederland. Directeur is al ruim twee jaar, sinds het vertrek van de laatste rijksvertegenwoordiger (RV) Gilbert Isabella, de waarnemend rijksvertegenwoordiger Jan Helmond. 

Met 25 departementen en diensten is de RCN een bureaucratische reus waar de eigen ambtenarij van de drie eilanden niet aan kan tippen. Formeel is hij slechts facilitator voor de dienstverlening van alle ministeries in Nederland die hier zaken menen te moeten doen, maar met zijn 750 medewerkers heeft hij veel weg van een staat in de staat. Het verwijt dat ‘Holland’ deze eilanden, met Bonaire voorop, opnieuw heeft gekoloniseerd is dan ook meer dan een populistisch sentiment. 

Typerend voor de bureaucratisering van Bonaire is het volstrekt gebrek aan – nota bene – openbaarheid. Ambtenaren staren zich blind op zichzelf en elkaar, hebben een hekel aan pottenkijkers en leggen niet gauw uit eigen beweging verantwoording af aan hun klanten. De RCN geeft wat dat betreft de toon aan. De site alleen al is één grote doolhof dat de gemiddelde bezoeker tot wanhoop drijft. Door de heersende kadaverdiscipline krijgen onderdelen die wél beseffen dat ze dienstbaar moeten zijn, niet eens de kans om dat waar te maken. De nieuwbouw van de dienst oogt als een burcht, in plaats van een ontmoetingsplek, en het kan geen toeval zijn dat van ‘voortgangsrapportage’ al drie jaar geen sprake meer is geweest. 

En dan te bedenken dat de RV – al dan niet waarnemend – expliciet de opdracht heeft gekregen om toe te zien op de kwaliteit van het plaatselijk bestuur. Geen wonder dat in de Bonairiaanse praktijk, waar dat bestuur altijd al te wensen overliet, ook de bemoeienis van rijkswege in nevelen gehuld is. 

In 2018 was het geduld van ‘Den Haag’ op en werd een ‘bestuursakkoord’ gesloten met het openbaar lichaam Bonaire (OLB) om gezamenlijk te werken aan problemen zoals de telkens falende begrotingen en gebrekkige uitvoeringscapaciteit. Er werd zelfs een programma in elkaar geflanst met een manager van buiten (de voormalige directeur van het lokale ziekenhuis), voorzien van een eigen bureau en medewerkers. Dus nog méér bureaucratie en vergelijkbaar met de slager die zijn eigen vlees moet keuren. Het eerste jaar van het nieuwe bureau is inmiddels verstreken en genoemde manager klaagt – natuurlijk ook in het diepste geheim – steen en been dat hij geen openheid van zaken mag verschaffen. 

In een marginale uithoek van het Rijk zijn algemene rechtsbeginselen blijkbaar minder geldig dan in het zo genaamd Europees gedeelte. Wat me brengt op twee andere zaken, die de overzeese bureaucraten in hun dadendrang over het hoofd hebben gezien: het gebrekkig politiek bewustzijn en de afwezigheid van een onafhankelijke vakkundige pers.

Een rechtsstaat zoals die in Nederland wordt hoog gehouden valt of staat met een goede spreiding én evenwicht tussen de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. Een effectief  parlement is daarvoor een noodzakelijke voorwaarde. Op Bonaire is dat helaas niet zo keurig geregeld als in het moederland. Politieke partijen stellen bar weinig voor, verkiezingen zijn een periodieke krachtmeting tussen personen. Wie wint wordt de baas en de verliezer heeft het nakijken, tot de volgende ronde. 

Na de verkiezingen in maart vorig jaar kwamen drie partijen in de eilandsraad, een parlement met negen leden. Twee daarvan vormden een coalitie en trokken zo het bestuurscollege, een dagelijks bestuur van drie ‘gedeputeerden’, naar zich toe. Dit laatste oefent nu – met de door de Kroon gezonden ‘gezaghebber’ als voorzitter tevens lid – de macht uit. De derde partij,‘toevallig’ ook de meest actieve, probeert zich wel als oppositie te profileren, maar het college zit daar niet op te wachten.

Andere momenten om als burger iets in te brengen, behalve verkiezingen, zijn er niet. Politieke vorming is geen punt van aandacht, degelijke berichtgeving uit onpartijdige bron is ver te zoeken en dus stelt het maatschappelijk debat over zaken die ertoe doen ook niet veel voor. Het enige eigen dagblad op het eiland is Papiamentstalig en daardoor moeilijk  toegankelijk voor het groeiend aantal anderstaligen. De enige, Nederlandstalige, nieuwssite kan zich – naar eigen zeggen – geen geschoolde verslaggever veroorloven en de commerciële radio maakt helemáál een potje van politiek relevante informatie. 

Het spreekt vanzelf dat de zwakte van zowel politieke partijen als media doorwerkt in het openbaar bestuur. Een half jaar geleden publiceerde het bestuurscollege op zijn site een ‘programma’ voor de periode 2019-2023, met een soort encyclopedisch overzicht van zaken waarmee het college al bezig was of spoedig hopelijk zou kunnen beginnen. Het was verzorgd  door een extern bureau, dus zag er gelikt uit, maar of iemand het ooit serieus genomen heeft, lijdt veel twijfel. 

Het enige wapenfeit waarop het nieuwe college tot nu toe mag bogen is de invoering van een nieuw verkeersreglement, in plaats van de bestaande verordening uit 1957. En wie heeft gezien met hoeveel horten en stoten dit gepaard ging (en nog gaat), begrijpt dat zulke hervormingen hier de grootste moeite kosten.  

In het begin van dit jaar maakte gezaghebber Edison Rijna dan ook gewoontegetrouw weer een bedelrondje in Europees Nederland, langs diverse ministeries en politici die maar al graag met hem op de foto gaan. Daarenboven profileerde hij zich deze keer ijverig met pakkende uitspraken over bijvoorbeeld de monsterlijke cruiseschepen die zijn o zo kwets- en dierbare eiland frequenteren. 

Binnenkort verloopt zijn eerste termijn en wie wil regeren moet vooruitzien, nietwaar? Dat hij daarmee bepaalde eilandgenoten de gordijnen in joeg, hoort erbij. De drie gedeputeerden bespelen de machthebbers aan de Overkant op hun manier. Dat is de wetgevende en uitvoerende macht op Bonaire ten voeten uit. 

Terug, tot slot, naar de bureaucraten die tien jaar geleden hun kans schoon zagen en nu krampachtig de boel bij elkaar proberen te houden. 

Zolang de hele wereld zit te wachten tot het coronavirus is uitgeraasd, wordt de kans kleiner dat die binnenkort het licht gaan zien en de bakens verzetten. Bonaire heeft bovendien, mét de twee andere openbare lichamen, de pech dat het – op zoek naar aandacht en steun in het moederland – telkens moet wedijveren met de drie andere ‘landen’ in het Koninkrijk. 

De afgelopen jaren ging in de koninkrijksrelaties vooral veel aandacht uit naar een andere prangende vraag die bij de tweedeling was blijven liggen: waar liggen precies de grenzen van zeggenschap en verantwoordelijkheid tussen de landen onderling? Tijdens het laatste interparlementair overleg (IPKO), eerder dit jaar, bleek opnieuw dat men daar nog lang niet uit is. Daarmee vergeleken leggen  de spanningen tussen Europees en Caribisch Nederland weinig gewicht in de schaal.

Maar wie weet duiken er, met de Tweede Kamerverkiezingen van volgend jaar in zicht, nieuwe politici op die onbevangen naar de Caribische kanten  van het Koninkrijk kunnen en mogen kijken. Om te beginnen kan ik hun dan van harte, als huiswerk, het jongste rapport van de Stichting Deugdelijk Bestuur Aruba aanbevelen. Over de bestuurspraktijken op Aruba in de afgelopen dertig jaar. 

Dat zou hen wel eens sterk kunnen motiveren om zich juist ten aanzien van de openbare lichamen in te zetten voor maximale transparantie en liever gisteren dan vandaag. Want dat de bureaucraten uit eigen beweging terugkomen van hun dwaalwegen, lijkt mij een ijdele hoop.