Wie de afgelopen woensdag in Den Haag politiek vuurwerk had verwacht naar aanleiding van de bruuske afwijzing door de regering-Bouterse van de nieuwe Nederlandse ambassadeur Anne van Leeuwen, kwam nogal bedrogen uit. De leden van de vaste commissie voor buitenlandse zaken van de Tweede Kamer, bijeen in de halfvolle Thorbeckezaal, leken van te voren te hebben afgesproken dat ze het noch de dienstdoende minister noch elkaar al te moeilijk zouden maken. En als je gewend bent aan de manier waarop politici elkaar binnen en buiten het Surinaamse parlement de maat nemen, weet je even niet wat je overkomt.
Een ding was voor de hele commissie glashelder: de warme band tussen de bevolking van beide landen is een gegeven waaraan recht gedaan moet worden en er is maar één persoon die wat dat betreft nu al jaren roet in het eten gooit en dat is president Bouterse. Met, uiteraard, degenen die naar zijn pijpen dansen. Over de manier waarop die band het beste gestalte kan of moet krijgen, bestaat wel verschil van mening. In dat opzicht werden tijdens dit overleg de twee uiterste posities ingenomen door De Roon van de PVV en Kuzu van DENK.
De Roon verklaarde dat in de huidige situatie de relaties tussen de twee landen best op een laag – consulair – pitje mogen staan. Ook al bevindt Suriname zich in een diepe crisis, want die heeft de bevolking – aldus de PVV – twee jaar geleden bij de verkiezingen over zichzelf afgeroepen. Kuzu daarentegen, die Suriname nadrukkelijk een broer en een zuster noemde, verweet minister Koenders en bepaalde collega’s in de regering onvoldoende tegemoet te komen aan Surinaamse grieven met betrekking tot bijvoorbeeld de visumplicht, korting op de AOW, het slavernijverleden en discriminatie bij de bestrijding van drugsimporten. Bovendien liet de regering zich volgens hem te weinig gelegen liggen aan de gevolgen van genoemde crisis.
Koenders reageerde op de inbreng van Kuzu als door een wesp gestoken. Als iemand in dit gezelschap zich al jaren met Suriname had beziggehouden, was hij het wel. Zo herinnerde hij aan de jaren 2007-2010, toen de discussie plaatsvond over de afbouw van de ‘ontwikkelingsrelatie’ met Suriname. Daar is vervolgens de twinningfaciliteit voor in de plaats gekomen en alleen al in dat kader achtte hij diplomatiek verkeer op het hoogste niveau, dus via ambassadeurs, van groot belang.
Opmerkelijk was trouwens dat hij niet alleen Suriname bestempelde als ‘geen ontwikkelingsland meer’, maar dat hij zichzelf ook opwierp als ‘ambassadeur’ voor de Surinaamse bevolking bij de Europese Unie. Dat hij het rood licht voor ambassadeur Van Leeuwen ‘zeer onbevredigend’ noemde, was overigens een understatement van de bovenste plank. Te meer omdat hij later in zijn betoog de strafeis van twintig jaar in de Krijgsraad aan het adres van de president ‘een zeer belangrijke stap’ noemde.
Met andere woorden: het officiële Nederlandse standpunt blijft vooralsnog dat de Surinaamse regering geen verklaring gegeven heeft voor haar besluit, maar je hoeft geen professor in de Surinamistiek te zijn om een geloofwaardig verband te kunnen leggen tussen die twee zaken.
En Van Leeuwen zelf, de zwijgende topacteur op de achtergrond? Die was er ook en liet me desgevraagd na afloop weten dat hij ‘het’ rustig afwacht. Nee, hij had nog geen andere baan in het vooruitzicht.