Vamos a la playa

Na vijf weken Bogotá moet ik nodig worden uitgelaten. Weg uit de heksenketel, weg uit etalage nr 739 op de zevende, waar je geen raampje kunt open zetten, de vloer ijskoud blijft en ik pas voor nóg een zonsondergang. Geen Spaanse les meer, de bestraling van morgen gaat niet door en maandag is het Driekoningen, dus ik kan er even tussenuit. 

Naar een plek met warmte en water en een platte horizon. De Stille Oceaan is dichterbij dan de Caribische Zee. Buenaventura dan maar, de grootste havenstad van het land? Schijnt niet al te bezienswaardig, maar dan zijn er altijd nog playas aan de overkant van de baai. Flota Magdalena heeft de snelste bussen op het internet: 11 uur en 11 minuten, één vlak voor en één vlak na zonsondergang. Hoef ik na aankomst geen hotel te zoeken en rijd ik ’s avonds weer terug. In het enorme Terminal Salitre blijkt nog plaats in de eerste van de twee, zelfs nummer 1, pal achter de chauffeur. 

Helaas krijg ik het platteland bij daglicht niet meer te zien. Er zijn meer opstapplaatsen en er komt geen einde aan de stad, waarin alle vormen van mobiliteit elkaar dwars zitten. Dat het elk moment en overal kan vastlopen ben ik wel gewend, maar dat er niet meer ongelukken gebeuren blijft een wonder. Eenmaal Bogotá uit blijft het druk op de weg. Het meest spectaculair zijn de bergpassen, waar ons tot na middernacht een sliert  vrachtwagens-met-oplegger tegemoetkomt. Feestelijk versierd met lichtjes in alle kleuren – de kersttijd is nog niet voorbij – maar in een haarspeldbocht of tijdens een inhaalmanoeuvre niet minder angstaanjagend. Van slapen komt dan ook niet veel terecht en wanneer we later – verbeeld ik me – afdalen richting kust is het de speelfilm boven mijn hoofd die me wakker houdt. 

De elf uur zijn allang verstreken, wanneer er weer kleur komt in het landschap. Eerst dicht bebost met flarden ochtendnevel en dan de vermoedelijke buitenwijken van mijn plaats van bestemming. Grauw, grijs, nat en niet zo lekker warm als ik had verwacht. Kom helemaal gaar uit de bus en wil nog slechts ontbijt en een WC waar ik mijn kont kan keren. Om de hoek is een groot hotel, geel van buiten, zegt de man van de toeristenbalie in het busstation heel voorkomend. 

Precies wat ik nodig had, maar daarna ben ik niet meer zo doelgericht. Het centrum is uitgestorven op de vroege zondagochtend. Uit een naburige kerk komt muziek, maar de haven trekt me meer. Ik zoek de kranen op die ik eerder heb zien uitsteken boven een paar gebouwen, maar ik stuit op zwaar bewapende militairen en laat me doorsturen naar een promenade met uitzicht over de baai en een pier. Kramen, winkels, terrasjes en, inderdaad, een rij loketten waar vijf of zes stranden met klinkende namen worden aangeprezen. Maar ik kom er niet achter wat de verschillen zijn en al lijkt iedereen voorbereid op een stralende dag, ik vertrouw het wolkendek voor geen cent. Reden te meer om geen overhaaste beslissing te nemen en ergens, uit de loop, een lege stadsbank te zoeken. Om slaap in te halen.  

Een uur later schiet ik overeind. Het is vloed geworden. Mensen staan elkaar te fotograferen, een enkeling kijkt steels in mijn richting en verderop, bij de pier, is de drukte niet meer te overzien. Als zelfs op een bewolkte dag als deze zoveel mensen deze kant op komen, moet het wel de moeite waard zijn. Ik begeef me in het gedrang en koop op goed geluk een retourtje naar het strand met de klinkende naam Piangüita. De toegang tot de pier is goed geregeld, althans ik krijg een stempel op mijn kaartje van een persoon in uniform. 

In het overdekte begin van de pier zit een lange rij mensen, zonder aanwijsbaar doel, op banken langs de kant. In het middengedeelte is het staande receptie, maar schijnen ze evenmin te weten wat ze moeten doen. Overwegend Afro-Colombianen, voor een deel hip en cool alsof ze op het punt staan zich in te schepen voor een meerdaagse cruise, maar anderen in hun zondagse pak en gezien de spullen die ze bij zich hebben op weg naar de picknick van het jaar.

Ik wring me naar voren, maar vind geen aanwijzing omtrent de plaatsen van bestemming. Tot ik een vrouw ontwaar die, niet achter maar voor een loket, kaartjes in ontvangst neemt van mensen die een soort rij hebben gevormd. Ik sluit me aan, mijn verstand op nul, en laat even later luidkeels de naam van mijn strand vallen. Ze pakt ook mijn kaartje aan en stuurt me met een knik in de richting van een halfvolle boot op het eind van de pier. Van alle zijkanten open, maar wel met een strak gespannen dak van canvas. 

Boten zijn me niet vreemd. In allerlei maten en soorten. Maar dit type had ik nog niet in mijn collectie. Een speedboot voor groepsvervoer, met vijf of zes houten bankjes achter elkaar en een zwemvest als enige garantie dat je mogelijk kapseizen zult overleven. En twee bemanningsleden: een staande op de voorplecht die over het dak heen naar achteren kijkt en een man midden in de boot, met een klein stuurwiel voor zich, die de snelheid regelt. 

In no time zijn we aan de overkant van de baai en wanneer we vervolgens verder varen langs de kust met dicht mangrovebos, is goed te zien dat we het containerschip inhalen dat een kwartier geleden vanuit de handelshaven langskwam richting open zee. Inmiddels is iedereen van de schrik bekomen en naderen we al de eerste bestemming: niet wat je noemt een playa, eerder een nederzetting met wat huizen en een keurige steiger waar je kunt aanmeren en uitstappen. Nee, zegt mijn buurman die opstaat, jij moet naar de volgende halte. 

De reis gaat in vliegende vaart verder en binnen enkele minuten  doemt een stukje kust op met een heuse menigte badgasten, waarvan een deel zich in het bruine water ophoudt maar nog veel meer, dicht op elkaar want het is vloed, op een strook grond die verdacht veel weg heeft van een Surinaamse modderbank. Vrolijk gekleurde tentdakjes bieden een handvol badgasten bescherming tegen de zon, die overigens nog altijd verstek laat gaan.  

De oversteek eindigt midden in de branding. Geen wonder dat we in een mum van tijd zijn omringd door een peloton dragers, dat ons desnoods met huid en haar maar tenminste onze bagage droog aan wal wil brengen. Mijn tas ben ik al kwijt, dus moet ik het water in – achter een tweetal jongens aan – om mijn bezit te heroveren. Van een onderhandeling is geen sprake geweest, dus ik mag zelf uitmaken wat deze dienst me waard is.

In de eerste de beste strandtent waar ik me zou willen opknappen, ben ik niet welkom. De bazin verwijst me naar een houten gebouw achter de met bergen afval gemarkeerde scheidslijn annex pad tussen strand en hoger wal. Vermoedelijk een disco, want onder het bordje Relax ligt een naar drie kanten open dansvloer. Achterin, waar loeiharde muziek vandaan komt, tref ik een barkeeper die wel met me te doen heeft. Eindelijk kan ik mijn zwembroek te voorschijn halen en ja, ik kan mijn spullen bij hem achterlaten om te doen waarvoor ik gekomen ben. Vamos a la playa, nietwaar? 

Ik ga zo ver mogelijk de zee in, waar geen mens durft te komen. Maar het helpt niet echt. Het water blijft troebel en smakeloos. Dan is een pilsje op de dansvloer een beter idee, kan ik meteen mijn natte goed te drogen hangen. Mijn gastheer vindt het allemaal best. Bij de ingang, langs het pad, is iemand een barbecue begonnen. Dat is dus ook geregeld. 

Om mijn uitstapje te vervolmaken loop ik het centrale pad verder af. En word ik opnieuw verrast, want in enkele, meer achteraf tegen de bosrand gelegen, stenen gebouwen zijn sterrenhotels gevestigd en zelfs een chique farmacia. Dit moeten de moneymakers zijn, die de projectontwikkelaar voor ogen had, toen hij hier aan de slag ging. Geen wonder dat de ruimte voor publieke faciliteiten beperkt is gebleven en ik al gauw weer op het strand uitkom. 

Hier is het inmiddels eb geworden. Creatieve geesten hebben tekeningen getrokken in de gestolde blubber. Zelfs een levensgroot hart met namen erin! Het is maar wat je gewend bent. Van de weeromstuit doe ik nog een poging de zee te omhelzen. Het is hier aanmerkelijk rustiger en ik houd zicht op mijn spullen. Maar voordat het water tot mijn middel gestegen is, wordt me keihard ingewreven dat ik mijn schoenen niet had moeten uittrekken… Wegwezen, dit komt nooit meer goed!

In de lucht is geen blauw meer te bespeuren en het waait, merk ik, harder dan eerder op de dag. Als ik nu een boot neem, ben ik de meute voor. Ik kan de plaats al zien waar ik als een dweil aan land kwam en krijg steeds meer haast. Er ligt een flink aantal boten te schudden in de golven, maar ze zijn leeg en er is geen teken van aankomende of vertrekkende reizigers. 

Pas wanneer ik met meer aandacht de andere kant opkijk, gaat me een licht op. Het krioelt niet meer. Mensen van alle leeftijden staan in stilte te wachten, merendeels aangekleed en temidden van velerlei bagage, zelfs huisdieren. Ik loop een beetje heen en weer en pieker me suf. Tot ik het niet kan laten een alleenstaande oudere man aan te klampen, van wie ik vermoed dat hij in dit oord geen vreemde is. Ja, zegt hij, er staat te veel wind, ze kunnen zo niet uitvaren. Prompt zie ik mijn terugreis naar Bogotá in het water vallen. Misschien haal ik zelfs het ziekenhuis niet, op dinsdagmorgen. Ook als er vanmiddag nog gevaren wordt, kan het uren duren voor al deze mensen zijn afgevoerd. 

Het is een herhaling van zetten, net als op de pier in de stad een kwestie van zelfbehoud. Achter in de rij aansluiten is geen optie, rustig blijven het devies. Niet meer op je  horloge kijken, alle zintuigen op scherp, kijken of ergens een initiatief ontstaat dat een opening biedt. Op een gegeven moment is het zo ver, op verschillende plaatsen tegelijk. Ik blijf dicht bij de waterrand en zie midden in de golven mensen met boten in de weer, terwijl niet ver bij mij vandaan een energieke jonge man in burger staat te roepen dat we ons moeten opstellen in groepen van twintig. Families eerst! 

Ik ben er als de kippen bij, wanneer hij mensen vraagt hun kaartjes te laten zien. ‘Mijn’ familieleden kijken er niet van op, wanneer ik zeewaarts mee schuifel, naar een boot die voor hen bestemd lijkt. Ik kijk niet op of om, vind opnieuw een hoekplaats en help ijverig met de uitreiking van zwemvesten. Het is nog een hele klus om de volle boot in de juiste richting te manoeuvreren en ik zie de bootrand aan mijn kant één keer onder water verdwijnen, maar weer recht komen en dan, opeens, zijn we weg. Een willige prooi voor de wind, die het water met machtige golven de baai in stuwt. 

We worden op korte afstand, zowel aan stuur- als aan bakboord, gevolgd door een soortgenoot. Alsof de stuurlui hebben afgesproken er een wedstrijdje van te maken. Soms, even maar, gaat de boot in glijvlucht, maar des te harder is de klap wanneer hij neerkomt in een dal tussen de golven. Elke keer komen we met z’n allen los van de bankjes en stijgt er een kreet op die het gebrul van de motor overstemt. 

Het begint te regenen of – dat zal het zijn – ik merk nu pas dat het regent, nat waren we allang. Een woord wisselen met wie dan ook is uitgesloten. Ik ben blij als ik soms nog iets waarneem om me heen, zoals speelse pelikanen die zich door ons niet laten storen, of een oceaanstomer die ook nergens last van heeft. Dat leidt tenminste af van speculaties over het vermogen van de jonge moeder naast me om haar baby voor een PTSS te behoeden.  

Zodra ik – door al het rondvliegend water heen – de kranen in de handelshaven duidelijk kan onderscheiden, weet ik dat we het gaan redden. Vijf minuten later hebben we, als druipende drenkelingen, weer vaste grond onder de voeten.  Je kunt voor minder elkaar om de hals vliegen, maar ik kan me even geen opluchting veroorloven, laat staan me wijden aan de nazorg voor anderen. Moet als de wiedeweerga naar dat busstation en vind – hoe is het mogelijk – ondanks de regen en het invallend duister de kortste weg terug. Achter het loket van Flota Magdalena brandt licht! 

“De bussen naar Bogotá van vandaag en morgen zijn allemaal volgeboekt.” Ze kijkt me aan, alsof ze me een poets heeft gebakken heeft en reuze benieuwd is of ik daarvan terug heb. 

Zet een stap achteruit, zodat ze goed kan zien hoe je eraan toe bent. Schud voor alle zekerheid ook maar met je hoofd, zodat de druppels door de lucht vliegen, en open dan langzaam je mond, houd het simpel.  

Ik geloof, achteraf gezien, dat het woord clinica de doorslag gegeven heeft. Hoe dan ook, er kwam een functionaris van de seguridad aan te pas en een dame van een heel ander bedrijf, die verantwoordelijk was voor een bus op het punt van vertrek naar de hoofdstad en die, tot ieders verbazing, plotseling nog één plekje vrij had. 

Ben in de loop van de nacht nogal onderkoeld geraakt, want de kleren waarvoor ik mijn badgoed verwisselde in de krappe baño aan boord, waren nog lang niet droog en ik kon mijn sokken nergens vinden. Maar daar staat tegenover dat deze bus erin geslaagd is de route af te leggen in de door de concurrent voorgespiegelde tijd van 11 uur en nog wat. Het is half vier, de stad ligt nog te ronken als een reus, twintig gele taxi’s staan voor me in de rij, ben er bijna. 

“Naar het hagelwitte dekbed met de hoofdstrelende kussens achter de deur met het koperen nummer 739, meneer.”  

   

 

 

2 reacties op “Vamos a la playa”

  1. VincentvanG avatar
    VincentvanG

    Theo wat een verhaal weer. Een dagje heen en weer met een bus van elf uur; daar zou ik niet zo snel aan beginnen… Mooi dat je het toch voor elkaar gekregen hebt, ondanks wat tegenslag. Hopelijk heb je ook genoten van het strand en de – modderige – zee..

    1. Theo Ruyter avatar
      Theo Ruyter

      Dank je wel, Vincent. Nou nee, het genot was ver te zoeken. Ga morgen met des te meer plezier mijn nieuwe duikbril inwijden. Verwonderlijk is wel dat ik zojuist onder hits (bij het langste artikel ooit op de site) 0 zag staan…